Punten en komma’s Valt onder leestekens
Punt: Gebruik je 1. aan het einde van een zin 2. na een voorletter (de eerste letter van je naam 3. bij sommige afkortingen (enz., bijv.)
Komma Gebruik je 1. Voor een voegwoord (omdat, zodat, terwijl, maar, enz.) 2. tussen twee persoonsvormen (Als ik morgen moe ben, pak ik de auto.) 3. Bij een opsomming van drie of meer dingen (Je moet je boek, je etui, je agenda en je leesboek meenemen)
vervolg 4. Na een naam bij een aanspreking ( Inge, heb jij je rotzooi opgeruimd?) 5. voor en na extra informatie over het onderwerp (Vera, het meisje dat de wedstrijd heeft gewonnen, woont in tilburg.) 6. als je de zin anders verkeerd leest (stop, niet schieten! Of stop niet, schieten!
Huiswerk: perron 2 opdrachten 6 t/m 10