Leven vanuit de troon Laten wij dan met vrijmoedigheid naderen tot de troon van de genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden op het juiste tijdstip. Hebr. 4:16
Bethel – Pniël – Bethel - werken 2 -
Gen.12:8 & 13:3-4 BETH-EL = eerste plaats van vrijwillige aanbidding Toen brak hij (Abraham) op naar het gebergte ten oosten van Betel, en hij spande zijn tent, … , en hij bouwde daar een altaar voor de HERE en riep de naam des HEREN aan. En hij (Abraham) ging van de ene pleisterplaats naar de andere, uit het Zuiderland tot bij Betel, … , naar de plaats van het altaar, dat hij daar vroeger gemaakt had, en Abram riep daar de naam des HEREN aan.
Gen. 28:16-19 Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: Waarlijk, de HERE is aan deze plaats, en ik heb het niet geweten. En hij vreesde en zei: Hoe ontzagwekkend is deze plaats. Dit is niet anders dan een huis Gods, dit is de poort des hemels. De volgende morgen vroeg nam Jakob de steen die hij onder zijn hoofd gelegd had, stelde die tot een opgerichte steen en goot er olie bovenop. En hij noemde die plaats Betel, maar tevoren was de naam der stad Luz.
בֵּית־אֵל (ḇêyṯ-’êl) = ‘Huis van God’ De plaats van de open hemel Waar Abraham de hemel open bad Plaats van belofte
Gen. 32:24-30 En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak. Toen deze zag, dat hij hem niet overmocht, sloeg hij hem op zijn heupgewricht, zodat Jakobs heupgewricht ontwricht werd … Maar hij zei: Ik laat u niet gaan, tenzij u mij zegent. Daarop zei hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zei: Jakob. Toen zei hij: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt gestreden met God en mensen, en hebt overmocht. Jakob noemde de plaats Pniël, want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven.
פְּנוּאֵל (p̱enû’êl) = ‘oog in oog met God’ De plaats van de vragen … De nieuwe naam … Mank gaan aan jezelf
Betel 2: Gen. 31:13 & 35:1 Ik ben de God van Betel, waar gij een opgerichte steen gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte gedaan hebt; welnu, maak u reisvaardig, ga uit dit land weg en keer naar het land uwer maagschap terug. En God zei tot Jakob: Maak u reisvaardig, trek naar Betel, blijf daar, en richt er een altaar op voor de God, die u verschenen is, toen u vluchtte voor uw broeder Esau.
Betel 2: Gen. 35:2-4 Toen zei Jakob tot zijn huis en tot allen die bij hem waren: Doe de vreemde goden weg die in uw midden zijn, reinigt u en verwisselt uw kleren. Laten wij ons dan gereed maken en naar Betel trekken, en ik zal daar een altaar oprichten voor die God, die mij geantwoord heeft ten dage mijner benauwdheid, en die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben. Toen gaven zij Jakob al de vreemde goden die in hun bezit waren …
Betel 2 God roept terug naar de plaats van belofte Na Pniël … niet ervoor! Laten we ons gereed maken; Reinig je en doe schone kleren aan… Vreemde goden weg doen…