De werking van een sluis Een schip kan moeilijk bergop varen. Een sluis dient om waterlopen met grote hoogteverschillen bevaarbaar te maken.
Links is de waterstand laag, rechts is de waterstand een stuk hoger. Van laag naar hoog varen gaat dan zo. De linkse sluisdeuren gaan open en het schip vaart het middenvak in. Dat vak heet de sluiskolk.
De sluisdeuren achter het schip gaan dicht en de luiken in deze sluisdeuren worden gesloten In de sluisdeur vóór het schip zit onder water ook een luik. Wanneer dat geopend wordt, kan het water van de hoge kant de sluis instromen.
De waterstand in de sluiskolk stijgt daardoor. Het schip wordt dus eigenlijk opgetild.
Dat gaat door tot het waterpeil even hoog is als het waterpeil rechts van de sluisdeur. Dan gaat de rechtse sluisdeur open en het schip kan weer doorvaren.
Van hoog naar laag gaat op dezelfde wijze. Kijk maar
De sluisdeur wordt gesloten en ook de luiken onder water gaan weer dicht. Vervolgens worden de luiken in de linkse sluisdeuren geopend.
Het water in de sluiskolk stroomt weg en het waterpeil zakt.
De sluisdeuren worden geopend en het schip kan uit de sluiskolk varen.
sluiskolk
luiken
sluisdeur
De sluismeester is de persoon die de sluizen bedient. Soms gebeurt dat met de hand, soms computer gestuurd.
Wanneer de schepen een groot hoogteverschil moeten overbruggen en dus heel veel sluizen achter elkaar moeten aandoen, heeft men op sommige plaatsen scheepsliften geplaatst.
Hellend vlak van Ronquiére ( België)
Schepen die van zee of van een rivier met getijdenverschillen een haven willen binnenvaren moeten ook door een sluis binnenvaren.