Spreken en gesprekken 4.1 en 4.2 Formuleren en stijl 3.3 Les 6 Spreken en gesprekken 4.1 en 4.2 Formuleren en stijl 3.3
Spreken 4.1 – werkbespreking en vergadering
De werkbespreking Informeel Doel: ‘de koppen bij elkaar’ Taken verdelen wat moet er gebeuren? Kan dagelijks (ziekenhuis – overdracht) of wekelijks – in ieder geval op regelmatige basis Vaak geen agenda vastgesteld Actie- of besluitenlijst wordt bij het volgende werkoverleg doorgenomen
De vergadering Formeel Doel: uitwisselen van informatie en het nemen van besluiten Je bereidt je voor op een vergadering: - Je leest de notulen van de vorige vergadering - Je bestudeert de agenda van de huidige vergadering - Je bereidt voor wat je over bepaalde dingen wil zeggen
De rollen bij een vergadering Verschillende rollen voorzitter, notulist en deelnemer Voorzitter: - Opent en leidt de vergadering, vertelt het doel van de vergadering en hoe deze zal verlopen, bewaakt de tijd en zorgt ervoor dat iedereen spreektijd krijgt. Vat aan het einde de vergadering samen, maakt vervolgafspraken en bedankt de aanwezigen voor hun bijdrage Notulist: - Maakt het verslag van de vergadering: de notulen. Tijdens de vergadering maakt de notulist aantekeningen. Kent tevens de notulen van het vorige werkoverleg: handig voor als er vragen zijn.
Schrijven 4.2 – discussiëren en debatteren De discussie: Verschil tussen een discussie en een debat Gaat niet om je gelijk krijgen, maar is erop gericht dat je begrip krijgt voor elkaars standpunt. Gaat over een probleem, de oorzaken en de oplossingen Doel: samen tot een overeenstemming komen
De vier fasen van een discussie Beeldvorming – Vaststellen wat precies de vraag of het probleem is. Inventariseren – Alle meningen en ideeën over de oplossing worden besproken Reageren – Elkaar doorvragen over mening, oplossingen en argumenten Besluiten – Afsluiten met een conclusie of oplossing
debat Woordenstrijd tussen twee partijen/kampen Debatteren over een stelling (‘Zwakbegaafden mogen geen kinderen krijgen’, bijvoorbeeld) Ene partij is voor, andere partij is tegen Deelnemers bereiden zich voor op het onderwerp van het debat Jury of publiek bepaalt wie “gewonnen” heeft
Om te kunnen debatteren moet je: Je eigen standpunt kunnen presenteren en verdedigen Het standpunt van de tegenpartij kunnen aanvallen Kritisch kunnen luisteren en kunnen oordelen Snel kunnen reageren op wat de tegenpartij zegt
Formuleren en stijl 3.3 – aantrekkelijk formuleren Een aantrekkelijke tekst heeft: - een goede opbouw; - geeft voldoende aanwijzingen voor de samenhang; - heeft een toon die past bij het doel en het publiek; - bevat duidelijke taal
Vijf tips voor aantrekkelijk formuleren Formuleer actief en direct: gebruik u en jij, wij en ik, zodat de lezer zich aangesproken voelt. Voorkom overmatig gebruik van werkwoorden als ‘kunnen’, ‘worden’, ‘zouden’ en willen: “Wij zouden graag een tafel willen reserveren” “Wij willen graag een tafel reserveren” “Zou u eerder kunnen beginnen?” “Kunt u eerder beginnen?” “Het aansluiten van de riolering op dit adres wordt uitgevoerd door Buijs bv. “Buijs bv. Sluit de riolering aan op uw huis”
Maak je lezer nieuwsgierig door vragen te stellen Laat met voorbeelden zien wat je bedoelt: - “De uitstraling van de praktijk kan beter” .. “Zo kan het meubilair in de wachtruimte vervangen worden, kan er nieuw speelgoed voor de kinderen komen en mag de balie opnieuw geverfd worden”. Formulier gevarieerd gebruik synoniemen en varieer in zinsopbouw Vermijd clichés, modewoorden en omslachtige formuleringen
Tot nu toe behandeld: Schrijven hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4 Formuleren en stijl hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 Spreken en gesprekken 4.1 en 4.2