100 Studievragen Duiker-Hulpverlener NELOS De vragen verschijnen min of meer per thema, voorafgaand een samenvatting of bijkomende uitleg bij verschijnen van correct antwoord. (Selectie uit ooit gestelde vragen duiker hulpverlener) Druk op <F5> om te beginnen – Opgelet na het klikken verschijnt het antwoord of bijkomende uitleg! A: Lees aandachtig de vraag! Er is minstens één vraag juist! B: Let op elk woord zoals; steeds, kan, alleen, … C: Antwoord “niet” als je twijfelt! (Meestal is uw eerste idee juist!) D: Maak het juiste vakje zwart! Let op als je een vraag overslaat! Succes! Danny Vanparys 2*I Nr 513 NELOS Docent redder VTS WEVOS Cel Hulpverlening Versie 2015-2016
Bijkomende uitleg bij vragen over: Wet(ten), fysica en duikongevallen
Bijkomende uitleg bij vragen over: Wet(ten), fysica en duikongevallen Wet van Boyle & Mariotte (p x V = cst bij cst t°!) Alle barotrauma’s (drukletsels) O.a. bij vormen van decompressieziekte (-ongevallen) Wet van Henry (oplossen van gassen in vloeistoffen “De TAART”) Wet van Dalton (partiële druk(ken) - ptot = p1 + p2 +p3,…) Alle vergiftigingen (medische term beginnend met: “Hyper-…”) Afwezigheid (a of an) of te kort aan,… (beginnend met “Hypo-…”) 909 (1028 - 1322) Acute zuurstofvergiftiging (Paul Bert): A: Kan voorkomen bij zeer diepe duiken met perslucht. B: Kan gepaard gaan met stuiptrekkingen. C: Wordt verklaart door de wet van Boyle en Mariotte. D: Kan optreden bij het toedienen van normobare zuurstof. Acuut = plots!
Bijkomende uitleg bij vragen over: Verklaring medische gebruikte terminologie SYNCOPE = Kortstondig zuurstof te kort (HYPOXIE) in de hersenen, met bewustzijnsverlies tot gevolg. HYPER- = te veel, meestal spreekt men dan over vergiftiging!; hyperoxie = O2 - vergiftiging hypercapnie = CO2 = verhoogde CO2 in het bloed = ademprikkel! HYPO- = te weinig! Hypoxie = te weinig O2 (< 0,17 bar), indien in de hersenen = bewustzijnsverlies en ademreflex! HYPERVENTILEREN = men kan geen reserve O2 opslaan! Wel CO2 in bloed verlagen = Uitstellen ademprikkel! GEVAAR: Ademreflex (hypoxie) voor Ademprikkel (hypocapnie) = bewustzijnsverlies = syncope Ter info: voorvoegsel a- (of an-) betekent “niet” of afwezig! vb Anoxie = (veel te weinig) afwezigheid van O2 (< 0,10 bar)
Bijkomende uitleg bij vragen over: Anatomie; Bloedsomloop Kleine bloedsomloop = Hart-longen-hart O2 arm en CO2 rijk bloed vanuit lichaam in RVK via RK naar longen CO2 uit bloed en O2 in bloed (thv alveoli/haarvaten) O2 rijk en CO2 arm bloed naar LVK Grote bloedsomloop Hart-weefsels-hart O2 rijke bloed vanuit LVK naar LK aorta organen, weefsels (uitwisseling) O2 arm en CO2 rijk bloed naar RVK
Bijkomende uitleg bij vragen over: Anatomie; Bloedcirculatie, - vaten
1402 Hart en bloedvaten. Welke beweringen zijn juist? A: Het hart bestaat uit 2 gescheiden pompen. B: De grote bloedsomloop voert O2-arm bloed naar de longen. C: De kransslagaders voeren bloed naar de hartspier zelf. D: De aorta voert het bloed vanuit het lichaam terug naar het hart. 1306 Het bloed en zijn bestanddelen. Wat is juist? A: Hemoglobine vervoert zuurstof naar de cellen. B: Plasma bevat voedingsstoffen voor de cellen. C: Witte bloedcellen spelen een rol in de bestrijding van infecties. D: Bloedplaatjes geven de rode kleur aan het bloed.
1007 (1530) Het PFO (Patent Foramen Ovale): is een verbinding tssn het middenoor en het binnenoor. B: is een verbinding tssn de voorhoofdssinus en de neusholte. C: is een verbinding tssn de linker- en de rechtervoorkamer. D: is een verbinding tussen de longslagader en de aorta = LSA). E: is een fistel van het ovale venster F: kan opengaan na “valsalva” G: kan onverklaard deco-ongeval veroorzaken H: is een verbinding tssn de LI- en de RE-kamer.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Anatomie; Ademhaling Bijkomende uitleg vraag longen en ademhaling * * Ook “Tidal” volume genoemd
1225 Longen en ademhaling. Welke beweringen zijn juist? A: De dode ruimte omvat de lucht in de longen die niet uitgeademd kan worden. B: De surfactant zorgt voor een goede ontplooiing van de longblaasjes. C: De vitale longcapaciteit is de som van het ademteugvolume (=tidal volume) en het residueel volume. D: Het ademhalingscentrum wordt geprikkeld door een stijging van het CO2-gehalte in het bloed. Ook luchtpijp, maag,… 1325 Uitgeademde lucht bevat: A: Meer CO2 dan zuurstof. B: Enkel stikstof. C: Meer zuurstof dan CO2. D: Geen zuurstof. In Uit Zuurstof: ±20,97% - ±16,97% Stikstof: ±78,08% - ±78,08% Kooldioxide +…: ± 0,03% - ± 4,03% andere edelgassen
Bijkomende uitleg bij vragen over: Anatomie; Ademhalingsstimulatie Verhoogd CO2 in het bloed
932 (1424 - 1526) Zwembadsyncope is het gevolg van: A: Een combinatie van hypercapnie en hypoxie. B: Een overdreven hyperventilatie voor de apneu. C: Een combinatie van hypocapnie en hypoxie. D: Een combinatie van hypercapnie en hyperoxie. A: CO2 = Ademprikkels! B: Geen ademprikkel! - Risico O2- peil te laag! C: Geen ademprikkel en te laag O2 - peil! D: Genoeg ademprikkels – te veel zuurstof! 1230 Tijdens een apneu-oefening in het zwembad raakt iemand bewusteloos. De meest waarschijnlijke oorzaak van dit incident is: A: Daling suikergehalte in het bloed. B: Hyperventilatie. C: Onderkoeling. D: Oververmoeidheid.
1502 Het ademhalingscentrum wordt geprikkeld door: A: CO2 in de longen; B: O2 in het bloed; C: CO2 in het bloed; D: CO2 in de omgevende lucht. pCO2 (bloed) zorgt voor ademprikkels! pO2 (hersenen) ademreflex – verlies van bewustzijn! 1217 (1521)Je zoontje van 10 jaar vergat op de zwembad- training Zijn snorkel. Je geeft hem een reservesnorkel van een volwassene. Welke bewering(en) is (zijn) juist? A: Dit kan aanleiding geven tot hypercapnie. B: Dit is geen probleem op voorwaarde dat het mondstuk past. C: Dit kan de dode ruimte doen toenemen. (zie vraag 1225) D: Dit vormt nooit een probleem.
A: Kan duizeligheid veroorzaken. B: Komt alleen voor bij SCUBA duik. 1316 Hypercapnie: A: Kan duizeligheid veroorzaken. B: Komt alleen voor bij SCUBA duik. C: Kan zwembadsyncope veroorzaken. D: Is een tekort aan zuurstof. Net niet, we krijgen (te veel) ademprikkels! 1107 Black-out of bewusteloosheid tijdens het opstijgen na een diepe vrijduik (dieper dan 10 m) heeft te maken met: A: Het dalen van de ppO2. B: Het dalen van de ppCO2. C: Het dalen van de ppN2. D: Het dalen van de bloeddruk. Wordt “syncopale afspraak” op 7m genoemd! Indien ppO2 lager dan ± 170gr/cm² = bewustzijnsverlies!
1105 Een goede surfactant: A: Is een wateroppervlak zonder golven. Surfactant = (komt van: surface active agent) Chemische binnenlaag (detergentachtige stof) van de longalveoli bestaande uit fosfolipiden en proteïnen (eiwitten) dat zorgt dat de alveoli openblijven tijdens het ademen (de oppervlakte-actieve stof werkt tegen oppervlaktespanning van de wand van de blaasjes in) Door een beetje oppervlakte-actieve stof, bijvoorbeeld afwasmiddel toe te voegen aan water, kan men dit water gebruiken om bellen te blazen. 1105 Een goede surfactant: A: Is een wateroppervlak zonder golven. B: Is het resultaat van veel roken C: Houdt de alveolen open. D: Is de gladde kant van de duikfles
Roken tast (ook) de surfactant aan! A: is de eiwitlaag die zich vormt rond stikstofbellen bij deco.ziekte; B: wordt aangetast door roken; C: is de detergensachtige stof die de alveolen openhoudt; D: is de vloeistoflaag die zich in het slakkenhuis bevindt. Roken tast (ook) de surfactant aan! 1331 Wat is surfactant? A: De eiwit laag die zich vormt rond stikstofbellen bij deco.-ziekte. B: De vetrijke isolatielaag rond de zenuwbanen in het ruggenmerg. C: De detergensachtige stof die de longblaasjes openhoudt. D: De vloeistoflaag die zich in het slakkenhuis bevindt.
BAROTRAUMA = BAROS – TRAUMATA = DRUK LETSEL Bijkomende uitleg bij vragen over: Barotrauma of drukletsels BAROTRAUMA = BAROS – TRAUMATA = DRUK LETSEL Boyle & Mariotte = p x V = constant (temperatuur constant) Risicozone = Hoe dichter tegen de oppervlakte hoe groter het risico omwille van het feit dat daar het “drukverschil” het grootst is! Barotrauma bij het DALEN Barotrauma bij het STIJGEN Oorproblemen meer voorkomend bij het stijgen: “ALTERNOBAAR VERTIGO” “COFOSE” = doofheid Sinusproblemen Tandproblemen Darm- of duikerkolieken LONGOVERDRUK Duikbril- maskersqueeze – zuignapeffect Oorproblemen “COFOSE” = doofheid Sinusproblemen Tandproblemen
901 (1310 - 1532) Barotrauma's. Wat is juist? 901 (1310 - 1532) Barotrauma's. Wat is juist? A: Het te krachtig klaren van de oren kan een barotrauma van het binnenoor veroorzaken. B: Het te krachtig klaren van de oren kan een barotrauma van het middenoor veroorzaken. C: Een trommelvliesperforatie moet steeds heelkundig hersteld worden. D: Een maskersqueeze treedt nagenoeg steeds op tijdens het stijgen. 1032 Gevolgen van vrijduik kunnen zijn: A: Longoverdruk bij te snel stijgen. B: Bewusteloosheid. C: Hypothermie. D: Hypoxie.
1131 Pijn in het voorhoofd die optreedt bij het dalen kan wijzen op: A: Emfyseem. B: Decompressieziekte. C: Barotrauma van de voorhoofdssinus. D: Hypoxie. 1514 Een duiker heeft soms bij het opstijgen een korte periode van draainissen en een gevoel van volheid van een oor. De meest waarschijnlijke diagnose is: A: barotrauma van het binnenoor; B: decompressieziekte van het binnenoor; C: alternobaar vertigo; D: dronkenschap der diepte. (zie ook 1122)
Bijkomende uitleg bij vragen over: Anatomie; Het menselijk oor 01. Hamer 02. Aambeeld 03. Stijgbeugel 04. Half cirkel vormige kanalen 05. Evenwichtsorgaan 06. Gehoorzenuw 07. Slakkenhuis of cochlea (gehoor) 08. Uitwendige gehoorgang 09. Trommelvlies 10. Middenoor 11. Eustachiusbuis 12. Endolymphe 13. Perilymphe 14. Buitenste oorschelp 15. Ovale venster 16. Ronde venster
1109 Een scheur in het trommelvlies vereist stoppen met duiken wegens het risico op: A: Middenoorbesmetting. B: Decompressieziekte. C: Vertigo. D: Emfyseem. 1023 Een vermindering van het gehoor optredend binnen de 24 u na een duik: A: Is van geen betekenis. B: Verbiedt het duiken vooraleer een arts werd geraadpleegd. C: Kan een behandeling in een herdrukkingskamer vereisen. D: Mag door de duiker behandeld worden met oordruppels.
921 Bij trommelvliesscheur A: Mag men opnieuw duiken na 24 uur. B: Moet men een arts raadplegen. C: Mag men nooit meer duiken. D: Moet men oordruppels inbrengen. Herstel van een trommelvliesscheur of –perforatie kan tot ± zes weken duren vooraleer dit zich hersteld. 1122 Alternobaar vertigo komt voor: A: Als men een duik in zee afwisselt met een duik in een bergmeer. B: Bij een verschil van middenoordruk tussen linker- en rechteroor. C: Hoofdzakelijk bij het afdalen. D: Bij jojo-duiken.
1509 Welke ziektetekenen kunnen je doen denken aan een barotrauma van het binnenoor? A: Bloed dat uit het oor loopt. B: Vertigo (draaiduizeligheid). C: Gehoorverlies. D: Oorsuizen (tinnitus). 1504 Een gehoor daling binnen de 24 uur na een duik: A: is van weinig betekenis; B: verbiedt het duiken vooraleer een NKO-arts (Neus-Keel-Oor) werd geraadpleegd; C: kan men zelf behandelen met oordruppels; D: moet niet herdrukt worden.
1317 (905 – 1102) Valsalva bij het stijgen: A: Is ongevaarlijk. B: Bevordert de doorgang van bellen door een PFO. C: Kan invloed hebben op het ontstaan van een decompressieziekte en/of longoverdruk. D: Kan aanleiding geven tot alternobar vertigo. 1506 Een beetje bloed in het masker na de duik, Zonder andere symptomen: A: is waarschijnlijk een lichte decompressieziekte; B: is waarschijnlijk het gevolg van een barotrauma van de sinussen; C: is waarschijnlijk het gevolg van een scheur van de Eustachiusbuis; D: verbiedt absoluut een successieve duik.
1518 Op duikreis krijgt één van je buddy's oorpijn na enkele dagen duiken. Het kan gaan om: A: barotrauma van het middenoor; B: ontsteking van de huid van de uitwendige gehoorgang; C: hersenvliesontsteking; D: ontsteking van het middenoor. 1226 (905- 1318) Valsalva tijdens het stijgen is te vermijden want: A: Het kan alternobaar vertigo veroorzaken. B: Het kan een binnenoorbarotrauma veroorzaken. C: Het verhoogt de kans op een decompressieziekte. D: Het verhoogt de kans op een longoverdruk.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Barotrauma; Longoverdruk
Bijkomende uitleg bij vragen over: Longoverdruk – medische termen. Emfyseem Een langzaam voortschrijdende longziekte. Bij longemfyseem gaan de kleine luchtzakjes in de longen kapot, waardoor geleidelijk het bruikbare longoppervlak kleiner wordt. Het longoppervlak is het deel van de longen dat zuurstof kan opnemen uit de ademhaling. Door dit verlies krijgen de vitale organen (o.a. de hersenen) te weinig zuurstof en komt te veel kooldioxide in de bloedbaan. Subcutaan Sub- = “onder” - Cutaan = “ met betrekking op de huid Subcutaan = “onderhuids” Embool Een (Vreemde, daar niet horende) stof (gas) in het bloed. Het ontstaan of ingebrachte stof zorgt voor een obstructie ergens op een andere plaats in het lichaam. (bvb bij hersenembolie (hemiplegie) door longoverdruk (luchtbel) of decompressieziekte (stikstofbel) Trombose = bloedklonter ontstaan in de bloedbaan van de hersenen dat zorgt voor een obstructie in de hersenen(= hersentrombose tot gevolg) Coronair = met betrekking op de kransslagader
B: Lucht in het mediastinum. C: Lucht in een bloedvat. 1002 Luchtembolie is: A: Lucht in de sinus. B: Lucht in het mediastinum. C: Lucht in een bloedvat. D: Lucht in de maag. 917 Waarom moet CAGE zo snel mogelijk behandeld worden? A: Wegens de pijn. B: Wegens de kans op infectie. C: Wegens het afsterven van de hersencellen. D: Wegens de kans op botnecrose. CAGE = Cerebral – Arterial – Gaz – Embolism met betrekking op een “gasbel” in de “slagader” van de “hersenen” . De “obstructie, het embool” zorgt voor “hypoxie” achter de bel met het afsterven van (onherstelbare) hersencellen.
1213 Longoverdruk kan leiden tot: A: Pneumothorax. B: Bewustzijnsverlies. C: Hemiplegie. D: Open foramen ovale (verbinding tussen de voorkamers). 1405 Vanaf welke diepte kan longoverdruk voorkomen? (1 antwoord) A: 0,5 m. B: 1,5 m. C: 6 m. D: 10 m. Bij een overdruk van 0,120 bar à 0,150 bar kan de longalveolenwand scheuren = longbeschadiging! Als we weten dat we aan omgevingsdruk moeten ademen dan is een grensoverdruk tov van de oppervlakte bereikt pabs(1,5m) = 1,15bar – patm = 1 bar overdruk: 0,15 bar!
1503 Longoverdruk: A: is het meest dodelijke duikongeval; B: vereist steeds een herdrukking in een caisson; C: geeft steeds luchtbellen onder de nekhuid; D: leidt soms tot shock. 1513 Een longoverdruk kan optreden: A: tijdens een oefening met flessen in het zwembad; B: bij een vrijduik naar 4 meter diepte; C: bij onbehandelde astma; D: bij glottisspasme door aspiratie van water.
1017 Welke symptomen kunnen voorkomen bij longoverdruk? A: Brilsqueeze. B: Bends. C: Plotse koorts. D: Bewustzijnsverlies. 1016 Longoverdruk bij duiken met lucht kan ontstaan door: A: Normaal te stijgen (10 m/min) zonder voldoende uit te ademen. B: Paniekstijging. C: Een hijgtoestand. D: Het omhoog brengen van een bewusteloos slachtoffer.
929 (1523) Longoverdruk. Welke ziektebeelden kunnen het gevolg zijn van longoverdruk? A: Een scheur van het ronde venster. B: Schapen en vlooien. C: Mediastinaal emfyseem. D: Chokes. e. Verlamming van een lichaamshelft 1019 Je buddy vertoont onmiddellijk na het bovenkomen pijn bij het ademen en bloederig schuim op de lippen. Wat ga je doen? A: Je belt de hulpdiensten. B: Je start mond-op-mond beademing. C: Je legt hem in halfzittende houding en geeft 100% normobare zuurstof. D: Je brengt hem zo snel mogelijk naar een caisson.
Bijkomende uitleg bij vragen over: SHOCK (-toestand) SHOCK = NOODTOESTAND = Reactie van het lichaam ten gevolge van HYPOXIE in de hersenen!
Men spreekt in dit geval over: 1026 Shock kan optreden als complicatie bij: A: Longoverdruk. B: Zware decompressieziekte. C: Een ongeval met veel bloedverlies. D: CO2-intoxicatie. Men spreekt in dit geval over: Hypovolemische shock! 904 Shock: A: Kan alle ernstige duikongevallen verzwaren B: Kan dodelijk worden wanneer men niet ingrijpt C: Heeft te maken met verstoringen van de circulatie D: Wordt gunstig beïnvloed door halfzittende houding.
1510 Duidelijke symptomen van shock zijn: A: veel urineren; B: versnelde en verzwakte pols; C: bleke, klamme huid; D: versterkte en vertraagde pols. 1525 Behandeling van shock: A: 100 % zuurstof laten ademen; B: stabiele zijligging; C: het bewusteloze slachtoffer laten drinken (± 1 liter) ; D: herdrukken in een meerplaatscaisson.
1428 Wanneer shock optreedt als gevolg van een duikongeval heeft men volgende symptomen: A: Veel urineren. B: Een versnelling van het hartritme. C: Een veralgemeende bleekheid. D: Een duidelijk voelbare polsslag. 1108 Bij shock, gevolg van een duikongeval, moet men: A: Beademen en hartmassage doen. B: Suiker toedienen. C: Normobare zuurstof toedienen. D: Het slachtoffer naar een hyperbare drukkamer vervoeren.
Zenuw- of neurologisch Binnen het uur na de duik! Bijkomende uitleg bij vragen over: Decompressieongeval of –ziekte. DECOMPRESSIEZIEKTE ! AARD VAN DE SYMPTOMEN Afhankelijk van het EINDSTATION ERNST VAN DE SYPTOMEN Plaats van het EINDSTATION! AARD & ERNST (SYMPTOMEN) ZIJN NIET ALTIJD EVENREDIG MET DE GEMAAKTE FOUT Meest voorkomend: Zenuw- of neurologisch Binnen het uur na de duik!
923 (1416) Toedienen van O2 bij deco. ziekte heeft als effect: 1125 De juiste volgorde van optreden van symptomen van decompressieziekte is: A: Vlooien, schapen, bends of paraplegie. B: Schapen, vlooien, bends en dan paraplegie. C: Vlooien, schapen, dan hemiplegie. D: Meestal hebben we onmiddellijk te doen met een neurologisch ongeval of een aandoening van het gewrichtsstelsel of andere. Er is geen vast bepaalde volgorde! Bends = gewricht- spier en/of botpijnen 923 (1416) Toedienen van O2 bij deco. ziekte heeft als effect: A: De bloedvaten te openen. B: Het inert gas uit te wassen en/of shock te voorkomen. C: Een overbrengen naar herdrukkingskamer te vermijden. D: Het ademhalingsritme te bevorderen.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Decompressieongeval of –ziekte.
… bij een “decompressieziekte” “het ruggenmerg”? Bijkomende uitleg bij vragen over: Decompressieongeval of –ziekte. … bij een “decompressieziekte” “het ruggenmerg”? Achtervoegsel “-plegie” = “verlamming” Tetraplegie of quadriplegie (C3-C4). is een toestand waarbij alle de vier ledematen verlamd zijn. Paraplegie (bezijden) = verlamming onderste ledematen door een obstructie in de bloedbanen die het ruggenmerg bevloeien ter hoogte van de 9de à 10de ruggenwervel. Paresthesie = gevoelsstoornis, mogelijk voorbode verlamming! Obstructie in bloedbaan van de “hersenen!” Hemiplegie (verticale/halfzijdige verlamming) kan bij “longoverdruk; CAGE of bij decompressieziekte)
1403 Welke ziektetekenen kunnen optreden bij een decompressieziekte van het ruggenmerg? A: Paraplegie. B: Tetraplegie of quadriplegie. C: Hemiplegie. D: Paresthesie. 925 Het zenuwstelsel A: Een letsel in de hersenen veroorzaakt paraplegie. B: Paresthesie zijn gevoelsstoornissen. C: Een hemiplegie is een éénzijdige verlamming. D: Motorische zenuwen staan in voor de tastzin.
1204 (1522) Decompressieziekte wordt veroorzaakt door: A: Stikstofbellen. B: Luchtbellen. C: CO2-bellen. D: Bloodshift. E: Zuurstofbellen
1505 Welke beweringen m.b.t. deco.ziekte zijn juist? A: De symptomen treden meestal op binnen 1 uur na de duik. B: Symptomen die optreden meer dan 6 uur na de duik zijn waarschijnlijk niet te wijten aan decompressieziekte. C: Kan optreden ondanks respecteren van stijgsnelheid en (eventuele) trappen. D: Vereist altijd deskundig advies. 1512 Welke factoren bevorderen het optreden van decompressieziekte? a) Duiken met nitrox. b) Open foramen ovale van het hart. c) Teveel water drinken voor de duik. d) Grote inspanning tijdens de duik.
1501 Pijn ter hoogte van de borststreek juist na een duik: A: wijst op een doorgemaakte stikstofnarcose; B: wordt soms veroorzaakt door luchtembolie; C: wordt soms veroorzaakt door chokes; D: kan wijzen op een hartprobleem. 1221 (1515) Op een duikcruise in tropisch water was er gisterenavond een feestje. Je buddy staat deze morgen op met hoofdpijn. De eerste duik is een wrakduik naar -35 m. Welke raad geef je? Een pijnstiller nemen en de duik uitvoeren. B: Water drinken en de duik uitvoeren. C: Water drinken en de duik niet uitvoeren. D: Koffie drinken en de duik uitvoeren.
1421 Welke beweringen met betrekking tot decompressie- ziekte zijn juist? A: De symptomen treden meestal op binnen het uur na de duik. B: Symptomen die optreden meer dan 6 uur na de duik zijn niet te wijten aan decompressieziekte. C: Decompressieziekte tast steeds het zenuwstelsel aan. D: De symptomen zijn het gevolg van de aanwezigheid van stikstofbellen. 1011 De meest voorkomende decompressieziekte is gelegen ter hoogte van: (1 antwoord) A: de longen. B: het zenuwstelsel. C: de huid. D: het beender- en gewrichtsstelsel.
1517 Welke ziektetekenen moeten je doen denken aan decompressieziekte? A: pijn. B: jeuk. C: paresthesie. D: paraplegie. 1520 Het toedienen van 100% zuurstof bij deco.ziekte heeft als doel: A: de stikstofuitwas te bevorderen; B: weefselhypoxie tegen te gaan; C: recompressie in een caisson overbodig te maken; D: het ademhalingscentrum te stimuleren.
A: ademhaling terug op gang te brengen. B: shock te bestrijden. 813 Toedienen van 100% normobare zuurstof bij een deco.- ongeval, Het verlaagt de kans op decompressieziekte. A: ademhaling terug op gang te brengen. B: shock te bestrijden. C: bloedstolling te verlagen. D: stikstofuitwas te bevorderen. 1014 Welke beweringen zijn juist met betrekking tot deco.ziekte? A: technische duikers lopen weinig gevaar, want ze duiken altijd met verrijkte zuurstofmengsels. B: tijdens een duikreis zijn de eerste dagen het gevaarlijkst. C: een successieve duik die minder diep is dan de eerste kan toch leiden tot een ongeval. D: een ongeval bij iemand die de computer correct heeft gevolgd, is niet te wijten aan decompressieziekte.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Stikstof- of Zuurstofvergiftiging.
1211 Een slechte fysieke conditie bevordert het ontstaan van: A: decompressieziekte. B: hijgtoestand C: spierkrampen. D: pneumothorax. 1029 Buiten adem zijn tijdens een duik (hijgtoestand): A: Leidt tot verhoogd luchtverbruik maar is verder ongevaarlijk. B: Heeft te maken met de conditie. C: Verbetert door te ademen aan een ander mondstuk. D: Kan eindigen met bewusteloosheid.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Stikstof- of Zuurstofvergiftiging. Ook dieptedronkenschap genoemd Elke duiker ondergaat de stikstofvergiftiging!!! De gevoeligheid hangt af van: Persoon/persoon Ervaring Dag tot dag Niet steeds op dezelfde diepte! Ook hyperoxie genoemd Zie ook Lorrain-Smith effect = aandoening thv de LONGEN! Zie ook Paul-Bert effect = aandoening thv hersenen
1519 Een duiker gaat voor het eerst naar 40 m met gewone lucht 1519 Een duiker gaat voor het eerst naar 40 m met gewone lucht. Hij komt je nadien vertellen dat hij zich 'raar' voelde en het er op leek dat zijn gezichtsveld beperkt was. Dit moet doen denken aan: (één antwoord) A: een hijgtoestand; B: een stikstofnarcose; C: een hyperventilatie; D: een zuurstofvergiftiging. 1207 Stikstofnarcose (dieptedronkenschap): A: Kan iedereen overkomen. B: Begint steeds op dezelfde diepte. C: Tast het helder denken aan. D: Gaat over bij het stijgen.
1129 Je buddy was op 40 m diep duidelijk het noorden kwijt en functioneerde niet meer normaal. Bij opstijgen normaliseerde de toestanD: Wat doe je na de duik? A: Aan de oppervlakte waarschuw je onmiddellijk de hulpdiensten. B: Je geeft O2 en als de toestand betert neem je geen verdere actie. C: Je neemt geen onmiddellijke actie maar observeert en bevraagt je buddy tijdens de debriefing. D: Je raadt je buddy aan nooit meer te duiken. 913. Stikstofnarcose: A: Belet helder te denken. B: Is oorzaak geweest van zware en zelf dodelijke ongevallen bij sportduikers. C: Komt alleen voor bij beroepsduikers die dieper duiken dan 60m. D: Komt alleen voor bij fysieke zwakke duikers.
Bijkomende uitleg vraag bij Zuurstofvergiftiging
A: Verminderde longvolumes. B: Stuipen. C: Verhoogde urineproductie. 1429 Wat kunnen symptomen zijn van zuurstofvergiftiging (acuut of chronisch)? A: Verminderde longvolumes. B: Stuipen. C: Verhoogde urineproductie. D: Tunnelzicht. Acuut = Plots; ivm Zuurstofvergiftiging denk aan het Paul-Bert effect Chronisch= Aanslepend; opkomend ivm O2-vergiftiging zie Lorrain-Smith effect
Bijkomende uitleg bij vragen over: (Uitgestelde) Verdrinking. “Secundary Drowning” Zoet water: Zeewater: Water, chloor (ook roken) tast de “surfactant” aan, ter hoogte van de longalveolenwand. Een gered slachtoffer zal (meer uitgesproken in zoet water) opnieuw verdrinken doordat het vocht vanuit de bloedbaan terugkeert naar de longen = uitgestelde verdrinking of secundary drawning
1321 Verdrinking in zoet, chloorvrij water: A: Tast de surfactant niet aan. B: Geeft deshydratatie door het onttrekken van water uit het bloed naar de longalveolen. C: Vereist normobare O2-therapie. D: Geeft nooit uitgestelde verdrinking. 1430 Uitgestelde verdrinking: A: Wordt veroorzaakt door aantasting van de longalveolen. B: Ontstaat als er te lang mond-op-mond beademing wordt gegeven na verdrinking. C: Moet verzorgd worden in de caisson. D: Komt niet voor bij verdrinking in zout water.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Niet limitatief overzicht Duikongevallen
1307 In deze vraag worden telkens twee begrippen naast elkaar geplaatst. Duid aan welke associaties juist zijn. A: Decompressieziekte en paraplegie. B: Acute hyperoxie en stuiptrekkingen. C: Luchtembolie en hemiplegie. D: Shock en trage pols. 1308 Welke voorzorgen neem je bij zuurstofbehandeling? A: Om de 45 minuten de ontspanner afkoelen. B: Vette zalf op het gezicht om een betere aansluiting van het masker te bekomen. C: Niet roken in de omgeving. D: Het slachtoffer in de Lorrain-Smith positie leggen.
A: Decompressieziekte. B: Luchtembolie. C: Hypercapnie. 1111 Het correcte debiet bij zuurstoftoediening aan een bewusteloos slachtoffer is: Bij een volwassen persoon beginnen we bij voorkeur met 15l/min. Indien de zak van de BB, vol blijft en SLO ademt dan kan met eventueel verminderen. Indien de zak BB (volledig) plat getrokken wordt is het aanbevolen het debiet te verhogen! Denk ook : (eerder)Blauwe kleur gezicht = te kort aan O2 ! Roze verkleuring kan wijzen op teveel O2 A: 3-5 l/min. B: 6-10 l/min. C: 12-15 l/min. D: 25-30 l/min. 1232 Hyperbare zuurstoftherapie in een drukkamer wordt gebruikt voor de behandeling van: A: Decompressieziekte. B: Luchtembolie. C: Hypercapnie. D: Hijgtoestand.
908 Bij welk(e) ziektebeeld(en) moet men herdrukken ? 1031 Welke beweringen zijn juist met betrekking tot zuurstoftoediening? (MKZ = masker met zak en kleppen. ODS = on-demand systeem) A: Met het ODS bekom je hogere concentraties dan met MZK. B: Met het MZK bekom je hogere concentraties dan met ODS. C: De beste keuze bij een bewusteloos slachtoffer is het MKZ. D: De beste keuze bij een bewusteloos slachtoffer is het ODS. 908 Bij welk(e) ziektebeeld(en) moet men herdrukken ? A: Chokes B: Pneumothorax C: Shock D: Luchtembolie Na een opname in een reanimatiecentrum zal het (SLO enkel met) “de LUCHTEMBOLIE” aanbevolen zijn om te herdrukken! Neen; REANIMATIECENTRUM !!! Ja! Vorm van deco.ziekte; Overaanbod van N2 thv longfilter!
1511 Welke raad geef je aan een duikster die zwanger is? A: Best niet dieper duiken dan 10 meter. B: Best geen successieve duiken. C: Best niet duiken. D: Best duiken met nitrox. 1516 Bij het te water gaan glijdt een duiker van de dijk. Hij heeft hevige pijn aan de rechter enkel. Wat kan je doen? A: Een lichte pijnstiller geven (bv.: Dafalgan of paracetamol). B: Lokaal afkoelen. C: Licht kompressief verband. D: Hoogstand.
1414 Hoofdpijn na een duik: Welke zijn mogelijke oorzaken? A: Deshydratatie B: CO2-retentie. C: Migraine. D: Probleem met het kaakgewricht. = of uitdroging, denk eens na, ‘s morgens na een nachtje stappen. = (retentie betekent: op- of vasthouden van…) 1008 (1508) Hersenbeschadiging door zuurstoftekort, bij een lichaamstemperatuur van 37°C kan al optreden na: (1 antwoord) A: 3 sec B: 30 sec C: 3 min D: 30 min De vitale functies ( vitale organen) zullen onherstelbare schade oplopen indien ze meer dan 3 min zonder zuurstof! Zoals, Hersenen, hart, longen, nieren. Bij lagere kerntemperatuur is de overlevingskans hoger!
1404 Hoe vermijdt men reizigersdiarree? A: Door vaccinatie. B: Door het gebruik van antibiotica. C: Door het toepassen van essentiële hygiëne. D: Door het toedienen van vocht en zouten. 1112 Duiken met nitrox heeft een aantal voordelen. Welke? A: Het verlaagt de kans op decompressieziekte. B: Het zorgt voor een langere nultijd. C: Het vermindert de kans op CAGE. D: Het zorgt voor een toename van de surfactant.
Bijkomende uitleg bij vragen over: Hypothermie of onderkoeling
1223 Hypothermie of onderkoeling in het water: A: Wordt verholpen door intensieve bewegingen in het water. B: Treedt trager op bij volwassenen dan bij kinderen. C: Vereist geleidelijke opwarming. D: Treedt enkel op als de watertemperatuur lager is dan 15°C: 1110 Onderkoeling (hypothermie) wordt gekenmerkt door: A: Pupilverwijding. B: Verlies van gevoel in de handen. C: Duizeligheid. D: Rillingen.
Leer de vragen niet van buiten – probeer ze te begrijpen! Succes met het theorie examen en hopelijk jullie te kunnen verwelkomen op het praktisch gedeelte! Heb je toch nog een vraag – een foutje ontdekt laat het me weten per mail aub, danny.vanparys@hotmail.com Sportieve groeten, Danny Vanparys