BS01 Ecologie: Ecotopen
Leerdoelen: Begrippen: ecotoop, biotoop, habitat, niche Gebied zien als een systeem Gebied zien als fase in een ontwikkeling Twee ecotopen beschrijven: “heide” en “eiken- haagbeukenbos”
Definities: Ecotoop: kleinste nog onderscheidbare gebied Biotoop: uniforme eenheid waarbinnen een organisme kan leven Habitat: “woonplaatseisen” van een soort organisme Niche: leefruimte die een soort inneemt in een ecosysteem (totaal aan relaties van een soort in het ecosysteem)
Indeling in ecotypen: Ecozone (klimaat) Ecoprovincie Ecoregio Ecodistrict (klimaat, geologie, hydrologie) Ecosectie Ecoserie (klim., geol., hydro & bodem) Ecotoop Eco-element (klim., geol, hydro, & vegetatie)
Ecodistricten
Heide Landschap Vegetatietype Plantensoort Plantengemeenschap Ecotoop Stadium in successie
Heide: ontstaan
Heide: successie Stuifzand Helm, buntgras, zandzegge Heidespurrie, haarmossen, korstmossen Struikheide, grassen Berkenbos Dennenbos Eikenbos / beukenbos
Successie
Successie
Berkenbos
Grove dennenbos
Heide Groeiplaatseisen Vegetatie Fauna Beheer
Groeiplaatseisen heide: Bodem: Voedselarme zandgrond, lage pH (3-5) (haarpodzol) Hydrologie: Droge of natte variant Struikheide (haarpodzol) Dopheide (veldpodzol) Macroklimaat: Gematigde zone Mesoklimaat: grote extremen
Heide: fauna
Regeneratie heide
Heide: bedreigingen Vergrassing (stikstofrijke depositie) Versnippering Verdroging Verbossing Recreatie
Heidebeheer (noodzakelijk!!): Maaien: bevoordelen grassen / ontstaan van eenvormige vegetatie Begrazen: verjonging en tegengaan bosvorming en vergrassing Plaggen: verwijderen strooisellaag (indien dikker dan 5cm) Branden: afvoer voedingsstoffen, voedingsstoffenbalans weg
Begrazing: typen grazers
Heidebrand