De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Natuurbeheer.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Natuurbeheer."— Transcript van de presentatie:

1 Natuurbeheer

2 Planning Theorie uitleg over: Bodem Successie
Ontwikkelfasen van het bos Gelaagdheden in het bos Beheerdoelen PNV

3 Bodem

4 Bodem Is er een verschil tussen grond en bodem? Ja,
Grond is het losse materiaal waaruit de bodem is opgebouwd, je kunt het in je handen houden Bodem is de buitenste laag van de aardkorst, daar waar wij op staan. Deze bodem bestaat uit grond.

5 Bodem In Nederland kennen we verschillende soorten bodems. Deze bodems zijn gevormd door verschillende factoren: Samenstelling van het moedermateriaal (grondsoort: veen, klei, zand) Klimaat (de temperatuur en / of vochtigheid) Vegetatie Biologische activiteiten (zowel van dier als mens) Reliëf: waterinfiltratie of oppervlakte afstroom (beken, rivieren) Tijd: bodemvorming in jonge of oude bodems

6 Bodemsamenstelling (1)

7 Bodemsamenstelling(2)
Vast Minerale delen bijvoorbeeld zand of grind Organische delen: Al of niet omgezette plantendelen, dierlijk leven (fauna) en afgestorven wortels. Dood (organische stof) Levend (bodemleven) Vloeibaar Grondwater Gasvormig Bodemlucht

8 Bodemsamenstelling (3)
In een optimale situatie bestaat de bodem uit: 50 % vaste delen 50 % uit poriën.

9 Grondsoorten (1) Welke grondsoorten komen voor in Nederland? Zand
Rivierklei Zeeklei Hoogveen Laagveen Löss

10 Grondsoorten (2) Onderstaande afbeelding is een zeer versimpelde versie van een grondsoortenkaart. Zeeklei hoogveen Zandgrond Rivierklei Löss laagveen

11 Grondsoort: Zand 0µm 2µm µm µm µm = 2mm Zand bestaat uit zandkorrels met een diameter tussen de 0,063 en 2 millimeter Kan weinig water vasthouden Zand kan op verschillende manieren worden vervoerd en afgezet: Wind Zee Rivieren

12 Eigenschappen zandgronden
Goede draagkracht Goed waterdoorlatend Mindere capillaire werking Weinig voedingsstoffen

13 Grondsoort: Löss Zeer fijn zand (20-40 µm)
Wordt door de wind meegenomen. Löss komt voor in zuid-limburg Een ‘goede’ grondsoort

14 Grondsoort: Rivierklei
Rivierklei bestaat uit zeer kleine platte deeltjes Kleur: bruinachtig Water slecht doorlaatbaar Klei Lichte klei: tussen de 25 – 35 % aanwezige lutumdeeltjes Matige klei: tussen de % aanwezige lutumdeeltjes Zware klei: tussen de >50 % aanwezige lutumdeeltjes

15 Lichte en zware klei massagehalte (%) van stofdroge grond < 2 mm 0 – 2 µm 2 - 50µm 50 – 2000 µm massafractie organische stof lichte grond 13 18 67 2,1 zware grond 56 35 6 3,4  Dus zware grond heeft een kleine textuur, maar de dichtheid kan lager zijn dan van een lichte grond!

16 Kleigronden Eigenschappen: Minder draagkrachtig Minder waterdoorlatend
Goede capillaire werking Veel voedingsstoffen

17 Grondsoort: Zeeklei zeeklei bestaat uit zeer kleine platte deeltjes
Kleur: grijsblauw Zeeklei is zeer vruchtbaar (door groot aandeel kalk) Klei Lichte klei: tussen de 25 – 35 % aanwezige lutumdeeltjes Matige klei: tussen de % aanwezige lutumdeeltjes Zware klei: tussen de >50 % aanwezige lutumdeeltjes

18 Textuur driehoek Welke grondsoort heb je bij: Lutum: 60% Silt 30 %
Zand: 10% %zand  Meeste Nederlandse rivier- en zeekleigronden vallen in de rode zone

19 De grond bestaat uit: Klei: 30% Silt: 50% Zand: 20% Hoe heet deze grondsoort?

20 Hoog- en laagveen In Nederland zijn er twee soorten veen:
Hoogveen Verschillen tussen de soorten veen: Ontstaan (onder invloed van (zuur) regenwater of grondwater) Soortensamenstelling (hoogveen bestaat uit veenmosveen) (eigenschap van veenmosveen: zuigt zich vol met water)

21 Veengronden Eigenschappen: Levert voedingsstoffen
Redelijke draagkracht Goede structuur Zure werking

22 Begrippen Leem: een ‘korrel’ grootte tussen de 0 - 63 µm
0µm 2µm µm µm µm = 2mm Begrippen Leem: een ‘korrel’ grootte tussen de µm Silt: een ‘korrel’ grootte tussen 0,2 – 63 µm Lutum: een ‘korrel’ grootte tussen 0 en 2 µm Löss: een ‘korrel’ grootte van ongeveer µm Zavel Zeer lichte zavel: tussen de 8-12 % aanwezige lutumdeeltjes Matig lichte zavel: tussen de 12-17,5 % aanwezige lutumdeeltjes Zware zavel: tussen de 17,5-25 % aanwezige lutumdeeltjes Klei Lichte klei: tussen de 25 – 35 % aanwezige lutumdeeltjes Matige klei: tussen de % aanwezige lutumdeeltjes Zware klei: tussen de >50 % aanwezige lutumdeeltjes

23 Doel van les Aan het eind van de les over bodem kun je:
het verschil uitleggen tussen grond en bodem factoren benoemen die de bodem hebben gevormd. onderdelen benoemen waaruit de bodem bestaat. zes verschillende grondsoorten benoemen en herkennen. eigenschappen van grondsoorten benoemen. de textuur driehoek begrijpen.

24 Successie

25 Successie (3) Successie is de opeenvolging van veranderingen in vegetatie op een bepaalde plaats. Als er geen beheer plaatsvindt zal Nederland veranderen in een bos.

26 Successie (2) https://www.youtube.com/watch?v=jceGcu1E6HY

27

28

29 Ontwikkelfasen in het bos

30 Ontwikkeling stadia De genoemde stadia volgen elkaar niet noodzakelijk op. Als gevolg van bijvoorbeeld bosbranden, stormen en/of menselijk ingrijpen (kaalkap) kan de ontwikkeling terugvallen naar een vroeger stadium of kan zich herhaling van hetzelfde stadium voordoen.

31 Kale fase Kruiden en grassen concurreren met eenjarige bomen en struiken. Ruigtevegetatie kunnen optreden. In productie bossen ontstaat deze fase meestal na (kaal)kap.

32 Jonge fase De houtige vegetatie groeit boven de kruiden en grassen uit. In een natuurlijk bos zijn de boompjes ontstaan door natuurlijke verjonging en in productiebossen door gestuurde natuurlijke verjonging of door planten. De jonge fase ontstaat meestal 1 tot 5 jaar na de kale fase.

33 Dichte fase De bomen vormen een gesloten vegetatie. Je spreek van het sluiting komen van de opstand. De lichtbehoevende kruiden en grassen verdwijnen langzaam. De kronen van de bomen lopen tot aan de grond. Als gevolg van lichtgebrek sterven de eerste onderste takken af. Meestal 5 tot 10 jaar na kale fase.

34 Stakenfase In deze fase is sprake van sterke lengtegroei. Onderlinge concurrentie is zo groot dat de kronen slank blijven en het sterven van de onderste takken op grote schaal plaatsvindt. Lange dunne stammen met een kleine kroon erop kenmerken deze fase. De eerste schaduw-tolerante planten (vaak varens) verschijnen. Meestal 10 tot 40 jaar na kale fase

35 Boomfase Ook wel volgroeide fase genoemd. Door de onderlinge concurrentie of door ingrijpen van de mens, is het aantal bomen sterk teruggelopen. Hierdoor kunnen de kronen en stammen van de winnende bomen veel groter en dikker worden. Door de gelaagdheid van het kronendak neemt de zijdelingse lichtinval toe. Hierdoor neemt de kans op een ontwikkeling van mos- kruid- en struiklaag toe. Meestal 40 tot 200 jaar na de kale fase

36 Aftakelingsfase In deze fase raken de bomen fysiek aan hun einde en sterven zij na verloop van tijd af. Het sterven van bomen kan soms jaren duren. Doordat niet alle bomen gelijke tijd en in hetzelfde tempo afsterven. Ontstaan hier en daar open plakken in het bos. Op de open plekken krijgen nieuwe plantensoorten weer een kans, in feite begint de cyclus opnieuw.

37 Ontwikkelings- of structuurfasen
Aftake- lingsfase Kale fase jonge fase dichte fase stakenfase boomfase

38 Welke fase/stadium is dit?

39 Welke fase/stadium is dit?

40 Welke fase/stadium is dit?

41 Doel van de les Aan het eind van de les kun je:
uitleggen wat successie is. de begrippen pionier- en climaxvegetatie uitleggen. de verschillen uitleggen tussen pionier- en climaxvegetatie. de ontwikkelfasen van een bos benoemen en herkennen.

42 Gelaagdheden in het bos

43 Gelaagdheid in het bos In een bos heb je te maken met twee soorten gelaagdheden. Horizontale gelaagdheid Verticale gelaagdheid

44 Horizontale gelaagdheid (1)

45 Horizontale gelaagdheid (2)
Kern bestaat uit bomen Mantel bestaat uit struiken (veel stekelige en dicht vertakte heesters) Zoom bestaat uit kruidachtige begroeiing

46 Verticale gelaagdheid (1)

47 Verticale gelaagdheid (2)
Kenmerkend voor de leefgemeenschap bos is de gelaagdheid van de vegetatie (verticale structuur). Afhankelijk van de standplaats komen in bos de volgende lagen of etages voor: Boomlaag Struiklaag Kruidlaag Strooisellaag / moslaag Schimmellaag

48 Beheerdoeltypen

49 Verschillende bosdoeltype
Productiebos Recreatiebos Natuurbos

50 Productiebos Monocultuur Veel dezelfde leeftijd
Weinig/geen gelaagdheden (dynamiek) Weinig/geen natuurwaarde Exoten, sterke verjonging

51 Recreatiebos Soorten diversiteit Markante bomen
Mountainbike / ruiterroutes Wandelroutes Soorten diversiteit Soorten diversiteit Markante bomen Goed begaanbare wandelpaden Wandelroutes Recreatievoorzieningen Ruiter/mountainbikepaden

52 Natuurbos Verschillende leeftijden Gelaagdheden / dynamiek Doodhout
Soorten diversiteit flora / fauna Doodhout staand / liggend (± 10%) Gelaagdheden (dynamiek) Inheemse soorten flora / fauna Verschillende leeftijden Gelaagdheden / dynamiek Doodhout Diversiteit J Tijssen 2008

53 Geïntegreerd bosbeheer
Geïntegreerd bosbeheer: bosbeheer waarbij verschillende / meerdere doelen worden nagestreefd. Hierbij heb je te maken met hoofddoelen en nevendoelen. Bijvoorbeeld: geïntegreerd bosbeheer met als hoofddoel productie en nevendoelen recreatie. Diversiteit Natuurlijke leefomgeving Houtoogst Natuurwaarde Recreatie

54 Doel van de les Aan het eind van de les kun je:
de ontwikkelfasen van een bos benoemen en herkennen. de gelaagdheden uit het bos benoemen en herkennen. Verschillende beheerdoelen benoemen. Kenmerken noemen die horen bij de beheerdoelen. Uitleggen wat geïntegreerd bosbeheer is.

55 PNV

56 PNV Potentieel Natuurlijke Vegetatie PNV hangt af van:
Standplaats Abiotische factoren Biotische factoren PNV is niet hetzelfde als oorspronkelijke begroeiing in een gebied.


Download ppt "Natuurbeheer."

Verwante presentaties


Ads door Google