Welkom havo/vwo 3..

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Opdracht Gerealiseerde omzet 125%
Advertisements

14 februari 2014 Ondernemersplan - Financieel plan.
Opdracht: ‘Tel uit je winst’
EMZ2 H1 De functionele indeling
Hoofdstuk 5: Werken voor de winst
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Omzet.
Verkoopresultaat Niveau 3 Kerntaak 5 Blz. 63.
H 22: Brutowinstopslagmethode
Agenda  Les 15  wkn 14 2e  hs 2.6 winst & verlies
Agenda  Les 13  wkn 13 2e  hs 2.4 overige kosten
Toegevoegde Waarde Productie = inkomen.
Hoofdstuk 5 “Een eigen bedrijf”
Een verandering = -Een afname -Een toename (nieuwe bedrag – oudste bedrag) : oudste bedrag X 100 =...%
Omzet = de verkoopopbrengst in een bepaalde periode
Wat moet je leren: Heel hoofdstuk 3, behalve paragraaf 5
Lesplanning 3.2 blz Binnenkomst Intro Nakijken 3.1, klaar? Dan alvast 3.2 maken Uitleg 3.2 Gezamenlijk lezen blz Zelfstandig werken,
6.2 Maak je winst? Wat is het verschil tussen omzet en afzet?
Budgetteren Filiaalmanager
Stap 3; Constant of Variabel?
Exploitatiebegroting Deel 2
Stap 4 Direct of Indirect
Projectwijzer 5 H3 Account- en marktanalyse Middenkader Engineering.
5.1 Hoeveel kost dat? Afzet is het aantal producten dat een bedrijf verkoopt. Vermenigvuldig je de afzet met de verkoopprijs (excl. btw) dan weet je wat.
Economie H1 Omzet en winst Manager Handel.
Verkoopcijfers H1 Omzet en winst Eerste verkoper.
Hoe komt de verkoopprijs van een ijsje tot stand?
Retaileconomie hoofdstuk 1, paragraaf 1.7
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Winstberekening Belangrijk PROGRAMMA:
Aantekeningen hfst 6.
Je hebt nu € ,00 op de bank staan van jouw privé rekening (ABN) Het is
Hoofdstuk 2 De winstmarge
Hoofdstuk 6 Productie.
Constante kosten / variabele kosten. Ondernemer zijn Waarom ben je ondernemer? Om geld te kunnen verdienen. Voordat je kunt beginnen: Ga je:
Opdracht Rob van der Laan En de balans, solvabiliteit en current ratio dan? Uhhhhh, welluk?????
Hoofdstuk 6 Productie en markt.
omzet, inkoopwaarde, bedrijfskosten en nettoresultaat
Peter van den Brink Guido Kool
Omzet-kosten-winst HAVO 3
Hoofdstuk 2 De winstmarge VWO 3
3A Indeling teams team 1 team 2 team 3 Jerry Dennis G Kevin Jelle Greg
3.1 PRODUCTIE.
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Welkom havo 3..
Welkom op dag 2 van Jong Ondernemen
Welkom Havo 5..
Brutowinst en nettowinst
BTW = Belasting toegevoegde waarde
Havo 4 Lesbrief Vervoer.
Vmbo 2 economie Goede producten?
Welkom havo 3..
Omzet en inkoopwaarde.
Welkom havo 3..
Welkom Havo 5..
De brutowinstmethode  .
Welkom Havo 5..
Terugrekenen met procenten
Welkom Havo/vwo 3..
Opfriscursus kengetallen
Opfriscursus kengetallen
Dit is onze bedrijfsnaam
Break-Even Hoofdstuk 11 M&O.
Afzet = Aantal verkochte producten
PRODUCEREN OMZET, AFZET, WINST.
Hoofdstuk Omzet, kosten, winst
Hoofdstuk Omzet in kengetallen
Hoofdstuk De exploitatiebegroting (exploitatiebudget)
Projectwijzer 5 H3 Account- en marktanalyse Middenkader Engineering.
BASISREKENVAARDIGHEDEN
BASISREKENVAARDIGHEDEN
Transcript van de presentatie:

Welkom havo/vwo 3.

Agenda: Aantal oefenopgaves maken.

Afzet en omzet Omzet = de afzet * prijs. De omzet = wat we in totaal verdienen. De afzet = hoeveel producten we verkopen. De prijs = hoeveel 1 product kost voor de consument. De prijs is 5 euro, we verkopen 100 producten 100 * 5 = 500 euro omzet. We gebruiken hier vaak producten bij.

rekenvoorbeeld We verkochten nog steeds 100 producten voor 5 euro. Nu gaan we de prijs verhogen met 20%, we wachten dat we daardoor maar 10% minder producten verkopen. 5 /100 * 20 = 1 (20 procent = 1 euro) 5 + 1 = 6 (nieuwe prijs is 6 euro) Kan ook door 5 * 1.2 = 6 te doen. Verwachten afzet = 100 / 100 * 10 = 10 minder dan eerst. Dus 100 – 10 = 90 Ook wel 100 * 0,9 = 90 Nieuwe omzet = 6 * 90 = 540. Oude omzet was 500, nieuwe 540, dus de omzet is gestegen.

Winst en verlies. Wat is winst? Winst is als je meer omzet hebt (wat je in totaal verdiend) dan kosten. We maken nu onderscheid tussen 2 soorten kosten. Inkoopwaarde van de omzet (hoeveel de grondstoffen hebben gekocht) Stel ik verkoop stoelen, dan moet ik wel hout hebben, hoeveel het hout kost zijn de inkoopwaarde van de omzet. En de bedrijfskosten. Denk aan: loonkosten voor medewerkers, vervoerskosten, administratiekosten.

Nettowinst en brutowinst. Je omzet – inkoopwaarde van de omzet = brutowinst. Je brutowinst – bedrijfskosten = nettowinst. Voorbeeld bladzijde 48: 750.000 (omzet)– 530.000 (inkoopwaarde) = 220.000 brutowinst 220.000 (brutowinst)– 134.000 (bedrijfskosten) = 86.000 nettowinst Brutowinstmarge = brutowinst in % van omzet Nettowinstmarge = nettowinst in % van omzet

Wat te doen met je winst? Je kan het opnemen, dat betekend dat de winst vanuit het bedrijf naar jou als persoon gaat. Je kan het reserveren, dat betekend dat het geld in het bedrijf blijft en het eigen vermogen vergroot. Eigen vermogen = gedeelte van het bedrijf wat door jou gefinancierd is. Brutowinstmarge = brutowinst / omzet * 100% Nettowinstmarge = nettowinst / omzet * 100% Kinderen die mij niet teleurstellen marge = aantal die huiswerk heeft gemaakt / totaal aantal leerlingen * 100%. Omzet – inkoopkosten = brutowinst Brutowinst – overheadkosten = winst of verlies.

Oefenvraag 1: 7 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. De omzet in 2008 was 100.000 De inkoopkosten waren 25.000 De bedrijfskosten waren 50.000 Bereken de brutowinst, bereken de nettowinst Bereken de brutowinstmarge, bereken de nettowinst marge.

100.000-25.000 = 75.000 brutowinst 75.000 – 50.000 = 25.000 nettowinst. 75.000 / 100.000 * 100 = 75% brutowinst marge 25.000 / 1000.000 * 100 = 25% nettowinst marge.

Oefenvraag 2: 7 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. De prijs van een product is 6 euro. De inkoopkosten per product zijn 3 euro. De bedrijfskosten zijn per product 1 euro. Er worden 1.000 producten verkocht. Bereken de omzet Bereken de brutowinst, bereken de nettowinst Bereken de brutowinstmarge, bereken de nettowinst marge.

1000 * 6 = 6.000 omzet 3 * 1000 = 3.000 inkoopkosten. 1 * 1000 = 1.000 bedrijfskosten 6.000 – 3.000 = 3.000 brutowinst 3.000 – 1.000 = 2.000 nettowinst. 3.000 / 6.000 * 100 = 50% brutowinst marge. 2.000 / 6.000 * 100 = 33% nettowinst marge.

Oefenvraag 3: 7 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. De omzet bedraagt 100.000 euro De brutowinst marge = 50%. De nettowinst marge = 25% Bereken de bruto en nettowinst. Bereken de inkoop en bedrijfskosten.

100.000 = omzet 100.000 * 0,5 = 50.000 = brutowinst 100.000 * 0.25 = 25.000 = nettowinst Omzet – inkoopkosten = brutowinst. 100.000 – inkoopkosten = 50.000 Inkoopkosten = 50.000 Brutowinst – bedrijfskosten = nettowinst 50.000 – bedrijfskosten = 25.000 Bedrijfskosten = 25.000

Oefenvraag 4: 7 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. De omzet bedraagt in 2017 was 100.000 euro De inkoopkosten in 2017 waren 50.000 euro De bedrijfskosten in 2017 waren 25.000 euro In 2018 is de omzet met 5% gestegen, de inkoopkosten met 5% gedaald en de bedrijfskosten met 10% gestegen. Bereken de bruto en nettowinst. Bereken de bruto en nettowinst marge.

Nieuwe omzet = 100.000 * 1,05 = 105.000 Nieuwe inkoopkosten = 50.000 * 0,95 = 47.500 Nieuwe bedrijfskosten = 25.000 * 1.1 = 27.500 Brutowinst = 105.000 – 47.500 = 57.500 Nettowinst = 57.500 – 27.500 = 30.000 57.500 / 105.000 * 100 = 54,8% brutowinstmarge 30.000 / 105.000 * 100 = 28,6% nettowinstmarge.

Oefenvraag 5: 5 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. De omzet bedraagt in 2017 was 100.000 euro In 2017 is de prijs met 3% gestegen en de afzet met 5% gestegen. Bereken de nieuwe omzet.

Oefenvraag 5: 5 minuten de tijd, gebruik je boekje om formules op te zoeken. Omzet = prijs * afzet 100.000 = 100 * 1.000 (voorbeeld kan ook andere getallen) Prijs = 100 * 1.03 = 103 nieuwe prijs Afzet = 1.000 * 1.05 = 1050 nieuwe afzet 103 * 1050 = 108.150