Woordenschat Hoofdstuk 3
Woordenschat 3.1 – moeilijke woorden onthouden Leerdoel van deze paragraaf: “Je gebruikt verschillende manieren om moeilijke woorden te onthouden”
Moeilijke woorden Moeilijke woorden: iedereen komt ze tegen Moeilijke woorden negeren leidt nergens toe Moeilijke woorden begrijpen en onthouden leidt tot een uitbreiding van de woordenschat
Bouw een woorddossier op Zoek de betekenis van een (moeilijk) onbekend woord op. Noteer in het woorddossier bijvoorbeeld: - De betekenis - Situatie(s) waarin het woord voorkomt - Voorbeeldzin(nen) - Synoniemen: woorden die hetzelfde betekenen - Antoniemen: woorden die het tegenovergestelde betekenen - Associaties: woorden waaraan je denkt bij dit woord - Een foto of tekening
Voorbeeld Flexibel - Betekenis: je gemakkelijke aanpassen aan de omstandigheden of aan anderen. (maar ook: buigzaam, soepel) - Voorbeeldzin: “Voor deze bijbaan is flexibel zijn een vereiste”. Of: “Het lidmaatschap van Fit for Free is flexibel en kan ieder moment aangepast worden aan jouw behoeften” - Situatie: komt veel voor in vacatures - Synoniemen: buigzaam, meegaand, makkelijk, soepel, lenig, elastisch - Antoniemen (tegenovergestelde): stijf, stug, strak, onbeweeglijk - Associaties: elastiekje, uitzendbureau, turnen, flexwerk
Tips om woorden uit het woorddossier te onthouden Laat je overhoren Bedenk nieuwe voorbeeldzinnen Groepeer woorden die bij elkaar horen Oefen je woorden in een overhoorprogramma online, zoals www.quandle.nl, www.wrts.nl of www.woordjesleren.nl Een uitgebreide woordenschat zorgt voor een betere beheersing van de Nederlandse taal, op alle vlakken (lezen, luisteren, schrijven, spreken en gesprekken)
Woordenschat 3.2 - studietaal Leerdoel van deze paragraaf: “Je herkent en begrijpt studietaalwoorden”
studietaal Verschilt van de taal die je in je privéleven gebruikt Algemene studietaalwoorden zijn nodig om nieuwe informatie te begrijpen Worden gebruikt in verschillende situaties en hebben soms verschillende betekenissen “Wat is de functie van een infuus?” (doel, werking) “Als assisterende heb je verschillende functies” (taken die horen bij je baan)
Instructiewoorden Geven aan wat je moet doen Belangrijk te weten wat ze in verschillende situaties betekenen “Analyseer de resultaten van de enquête en verwerk deze in een grafiek” “Analyseer het bloedmonster. Verwerk de gebruikte bloedbuizen volgens het protocol”
Woordenschat 3.3 - vaktaal