H1, H2, H3 Nieuw nederlands Klas 3 LEZEN H1, H2, H3 Nieuw nederlands Klas 3
De basis (1) Indeling van een tekst: Onderwerp: Inleiding (vaak de 1e alinea OF de 1e & 2e alinea) Kern Slot (vaak de laatste alinea OF de een-na-laatste & laatste alinea Onderwerp: Je vindt het onderwerp door te lezen: de titel, de tussenkopjes, de plaatjes, de inleiding en de opvallende woorden. Je stelt de vraag: waarover gaat deze tekst?? Je schrijft het antwoord zo kort mogelijk op: één tot drie woorden
De basis (2) Hoofdgedachte: Kernzin: Je vindt de hoofdgedachte door te lezen: de inleiding, het slot en de kernzinnen van de alinea’s. Je stelt de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Je schrijft je antwoord op in één zin! Let op! Dit is een mini-samenvatting van de tekst! Kernzin: Belangrijkste zin van een alinea Vaak 1e, 2e of laatste zin!
De basis (3) Deelonderwerp: Tussenkopjes: Waar een stuk tekst of alinea over gaat. Een tekst kan meer deelonderwerpen hebben Deze deelonderwerpen hebben allemaal te maken met het onderwerp Tussenkopjes: Boven een alinea kan een tussenkopje staan. Dit is een soort titel. Het vertelt waarover het volgende stukje(s) gaat/gaan.
Functies van de inleiding De inleiding kan verschillende functies hebben. Om erachter te komen wat de functie van de inleiding is, moet je deze goed lezen! Een leuk, kort verhaal vertellen De opbouw van het verhaal vertellen Een vraag stellen Een samenvatting geven Aangeven wat de aanleiding is geweest om deze tekst te schrijven ……
Functies van het slot Het slot kan verschillende functies hebben. Om erachter te komen wat de functie van het slot is, moet je deze goed lezen! Daarnaast moet je ook goed bedenken waar de rest van de tekst over ging. Het slot kan antwoord geven op de vraag die in de inleiding is gesteld. In het slot kan een conclusie staan. Het slot kan een samenvatting geven van de tekst (alles wordt dan nog een keer kort herhaald) Het slot kan ook over een heel ander onderwerp gaan.
Doelgroep Als je als schrijver een tekst wilt schrijven, heb je in gedachte voor wie je dat wilt gaan schrijven. Dit noem je je doelgroep! Zo kan je schrijven voor: Ouderen Kinderen Tieners Pubers Leerlingen op de basisschool Mensen die geïnteresseerd zijn in de wetenschap
tekstDoelen Informeren - de schrijver wil je informatie geven Amuseren - de schrijver wil je vermaken/ plezieren Overtuigen - de schrijver wil je van een mening overtuigen Overhalen - de schrijver wil je aansporen iets te gaan doen Instructie geven - de schrijver wil je een instructie geven over hoe je iets moet doen Waarschuwen - de schrijver wil je voor iets waarschuwen om iets niet te doen Adviseren - de schrijver wil je een raad/advies geven
Tekstsoorten Er zijn verschillende manieren om een tekst te schrijven. Zo kun je schrijven in een stripvorm maar als je wilt vertellen hoe je een gerecht moet maken, dan schrijf je een recept. Dit noem je ook wel tekstsoorten! Hieronder enkele voorbeelden … Reclame (doel: overhalen) Stripboek (doel: amuseren) Nieuwsbericht (doel: informeren) Betoog (doel: overtuigen) Recept (doel: instructie geven)
tekstverbanden Om een tekst begrijpelijk te maken, maak je gebruik van signaalwoorden. Deze woorden zorgen voor een verbinding tussen woorden, zinnen en/of alinea’s. Het signaalwoord moet je kunnen herkennen in de tekst en het verband dat daarbij hoort, moet je uit je hoofd weten! Je moet de volgende verbanden voor nu kennen: Opsomming Tegenstelling Voorbeeld
Tekstverbanden & signaalwoorden Bekijk het onderstaande filmpje! Je leert nu welke signaalwoorden er bij de tekstverbanden horen, https://www.youtube.com/watch?v=VKh95aaJ2zY
Tekstverbanden & signaalwoorden Bekijk het onderstaande filmpje! Je kunt nu enkele voorbeeldzinnen bekijken waarin signaalwoorden zijn gebruikt en daarbij wordt natuurlijk ook het tekstverband benoemd! https://www.youtube.com/watch?v=Bu0h77XdGdg&t=71s
Hoofd- & bijzaken