T4 ECONOMIE Hst 2 Kom je ermee uit? GROEP A Lars Janssen Lisa Roth

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
Advertisements

PowerPoint presentatie hypotheken
Hoofdstuk 3: Geld over en tekort
Hoofdstuk 3: Wat doe je met je geld?
Hoofdstuk 2.
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
Agenda  Les 44 tm 46  wkn 04 en 05  hs 13 vreemd vermogen op korte termijn  bestuderen par 13.1 tm 13.5 maken wb vragen 13.1 tm
Lesplanning Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent 2.2
Danny Schalkwijk R3Ki ( Economie presentatie )
Hoofdstuk 1 Waar blijft je geld?
Hoofdstuk 1 Geld en Welvaart
§2.1 Hoe betaal je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over:
§2.3 Hoe leen je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over: Lenen
§2.2 Hoe spaar je? In deze PowerPoint-presentatie leer je over: Sparen
§ 2.4 Geld lenen kost geld Als je geld leent, moet je dat weer terugbetalen. Daarnaast betaal je meestal rente. Hoeveel en hoe lang je terugbetaalt, hangt.
 Om te kijken of je belegging echt beter is als je geld op de spaarrekening zetten, moet je het rendement berekenen.  Bij rendement wordt de winst vergeleken.
Aantekeningen Hoofdstuk 1
Rekenen met rente Jnw, september 2015.
Wat voor inkomen heb je & waar blijft je geld?
J. de Lange ECONOMIE HOE KUN JE DAT NOU MAKEN?. Inventarisatie: Productiefactoren Afschrijving Winstberekening Belangrijk PROGRAMMA:
Hoofdstuk 1 Budgetlijn A3b.
Jongeren & geld. Zakgeld Hoeveel zakgeld krijgen jongeren? leeftijdzakgeld (per maand) 12€ 19 13€ 23 14€ 25 15€ 30 16€ 31 17€ 36.
Aantekeningen hoofdstuk 2. Arbeidsovereenkomst 4.3 Wat moet je doen? Om in Nederland aan het werk te mogen is het verplicht om een arbeidsovereenkomst.
Aantekeningen hoofdstuk 3. Begroting Als je je uitgaven op orde wilt houden, dan moet je budgetteren. Raadzaam is om een begroting te maken, Dat doe je.
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
T4 ECONOMIE Hst 3 Kies je voor zeker?.
Lenen.
Welkom havo 4..
Stroom- en voorraadgrootheden
Exameneenheid: Consumptie
Vmbo 2 economie Overheid overbodig?
H3 Financiering van een bedrijf
Ondernemerschap E43.
Vraag en Aanbod van financiële middelen & nominale en reële rente
H4 Wisselkoers en betalingsbalans
H3 Financiering van een bedrijf
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Welkom Havo 5..
(Bijna) iedereen doet het
Welkom Havo 5..
Welkom havo 4..
Hoofdstuk 7.2 Les 1.
Welkom ath 4..
Hst 4 Hoe wordt er gewerkt?
H3 Financiering van een bedrijf
Welkom havo 4..
Welkom havo 4..
Beste Havo 4..
Beste ath 4..
De bank en jouw geld Hoofdstuk 3 Geheel.
Beste ath 4..
Beste ath 4..
Beste ath 4..
Vmbo 2 economie Ben jij een kritische koper ?
Welkom 4 Havo..
Beste havo 4..
Beste ath 4..
Geld en Welvaart Exameneenheid Consumptie
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Overzicht Bezittingen (debet =links) en Schulden (credit=rechts)
Dit is een overzicht van kosten en opbrengsten (omzet)
Economische kringloop
Je hebt niet altijd geld te besteden
EIGEN WONING © Dia van Berry Hagendijk.
BASISREKENVAARDIGHEDEN
Boek 4 - Hoofdstuk 3 GELD VOOR DE OVERHEID
BALANS, W&V EN LIQ. OVERZICHT
BASISREKENVAARDIGHEDEN
Transcript van de presentatie:

T4 ECONOMIE Hst 2 Kom je ermee uit? GROEP A Lars Janssen Lisa Roth Jill Geelen Bob Zentjens GROEP B Tim Pluijmen François Lalieu Joos van Lier Suzan Vullings GROEP C Jort Heijnen Kim Kessels Cyrelle Hoeven Aniek Meuwissen GROEP D Luc Reijnen Stef Hennissen Renske Wijers Brit Geenen GROEP E Tuur Gubbels Jacqueline Tonnaer Daan Kivits GROEP F Elyanne v.d. Leeden Leroy Plas Chamilia van Heiningen T4 ECONOMIE Hst 2 Kom je ermee uit?

Chartaal geld is het zelfde als cash. Je kan het vasthouden Chartaal geld is het zelfde als cash. Je kan het vasthouden. Het zijn je bankbiljetten en munten. Spaardeposito is een spaarrekening waarop je geld voor een bepaalde tijd vast staat. JUIST JUIST Op een begroting hou je je huidige inkomsten en uitgaven bij. Nibud = Nederlands instituut voor budget berscherming. ONJUIST De drie inkomensvormen zijn: inkomen uit arbeid, inkomen uit bezit en loterijen-inkomen. ONJUIST Jip leent € 50,- van zijn oom. Hij moet zijn oom uiteindelijk € 60,- terug betalen. Zijn aflossing bedroeg € 10,- ONJUIST Credit saldo =  Debet saldo =  ONJUIST JUIST

Paragraaf 2.1

Paragraaf 2.1 Hoe betaal jij? Wat was het ook al weer…? Indirecte ruil Directe ruil Nadelen directe ruil: 3 functies van geld 1: waarde moeilijk te schatten 2: tijd om ruilpartner te vinden 2 soorten geld 3: bederfelijk Creditsaldo v.s. Debetsaldo

Betalen met … Creditcard: de maatschappij schiet het bedrag voor. Jij betaalt het aan het einde van de maand allemaal terug. Eurozone: Alle landen die de euro gebruiken noemen we de eurozone. Vreemde valuta: vreemd geld. Vreemd geld kopen?  lage koers. Vreemd geld inleveren  hoge koers.

Vreemde Valuta x wisselkoers AANTEKENING! 2 koersen: Welke koers? 1. Vreemd geld kopen = lage koers. 2. Vreemd geld inwisselen = hoge koers. Formule VV  € = x €  VV = : Kosten? Altijd van het euro- bedrag eraf halen. € Vreemde Valuta x wisselkoers 6 3 x 2

Voordelen van de EURO

DOEN: Maak ‘Weet je het nog’ opg. 3, 4, 5, 7, 9, 10, 12, 14 in je groepje. Niemand werk vooruit. Iedereen is bij dezelfde opdracht. Je helpt elkaar! Klaar?  Docent kijkt het na van één iemand uit het groepje. Werk verder aan paragraaf 2.1 HW = MAAK + paragraaf 2.1

Paragraaf 2.2

Wat gaan we vandaag doen? Groepjes bepalen Aanwezigheid Toets hst 1 en 2: woensdag 19 oktober 09:15 – 10:15 uur. B205. Luisteren naar uitleg paragraaf 2 Nakijken paragraaf 2.1 Maak paragraaf 2.2 Les 2: H 2.1 en H2.2 maken Klaar? Procentenkaartjes/ spel.

2.2 Heb jij overzicht? 3 inkomensvormen: 1. Inkomen in geld Inkomen verdiend met het verrichten van arbeid. - In geld (salaris / loon) - In natura 2. Inkomen uit bezit Geld, gebouwen etc. dat je bezit die geld op kunnen leveren. Spaargeld  rente. Verhuren  huur. Land verhuren  pacht. Bedrijf  winst. 3. Overdrachtsinkomen Sociale uitkeringen, huurtoeslag, zorgtoeslag, zakgeld.

Begroting = Overzicht van geplande: Inkomsten & Uitgaven Als je ziet dat je te weinig geld zult hebben voor de uitgaven die je in een bepaalde periode plant, ga je budgetteren.  in evenwicht brengen van je inkomsten en uitgaven. Je inkomsten vergroten (nog een baantje erbij) Of je uitgaven verkleinen (uitstellen of vergelijkbaar product/dienst aanschaffen dat goedkoper is).

3 uitgaven

Reserveren Als je gaat reserveren is het belangrijk om te weten hoeveel jaar een apparaat meegaat dat je hebt gekocht. Als je dan de aankoopprijs van het product deelt door het aantal jaar dat het apparaat meegaat (de levensduur), dan weet je hoeveel je jaarlijks moet reserveren.

Rekensom reserveren Mevr. Timmermans heeft 14 jaar geleden een fiets gekocht voor € 500,-. Ze verwacht over 2 jaar een ‘mama-fiets’ te moeten kopen. Die is 60% duurder ten opzichte van haar oude fiets van € 500,-. Ze hoopt wel haar oude fiets nog in te kunnen ruilen voor € 50,-. Reken uit welk bedrag mevr. Timmermans iedere maand moet reserveren voor de vervanging van haar fiets. Nieuwwaarde: € 500,- x 1,60 = € 800,- Restwaarde: € 50,- - Totaal te reserveren bedrag: € 750,- € 750,- / 24 (maanden) = € 31,25 moet ze iedere maand reserveren.

DOEN Nakijken paragraaf 2.1 Maak paragraaf 2.2 (alle sommen) Klaar? H 2.1 en H2.2 maken (H 1 t/m 11) Klaar? Procentenkaartjes/ spel. Huiswerk voor maandag: 2.2 en H 2.1

Wat gaan we vandaag doen? Aanwezigheid. HW controle. Paragraaf 2.3 uitleg. Paragraaf 2.2 nakijken en herhaling 2.1 nakijken. Heb je ergens vragen over? Kom je het bij de docent op een briefje schrijven en deze sommen worden dan klassikaal besproken. DOEN: maak paragraaf 2.3

Paragraaf 2.3

Spaar jij genoeg? Als je spaart geef je een deel van je inkomsten niet uit. Als je dit geld op een spaarrekening zet ontvang je rente als vergoeding van de bank. Meestal heb je een reden om te sparen, dit noemen we het spaarmotief. Er zijn drie redenen om te sparen; oftewel er zijn drie spaarmotieven: 1. Sparen voor een bepaald doel (bijvoorbeeld sparen voor een auto) 2. Sparen voor de rente (je kunt dan geld verdienen) 3. Sparen uit voorzorg (voor wanneer iets stuk gaat, dat je het direct kan vervangen)

Bij sommige spaarrekeningen zijn er beperkende voorwaarden. Soms moet er een minimaal bedrag op staan. Het kan ook zijn dat je een boete moet betalen als je je geld eerder wil opnemen. Tot slot kan het zijn dat de rente pas echt hoog wordt als er een hoog bedrag op je rekening staat. Variabele rente is rente die kan veranderen. Op een internetspaarrekening krijg je vaak meer rente dan bij een normale spaarrekening. Waarom?  De bank heeft dan minder kosten en jij meer rente! (minder kosten omdat alles digitaal gaat en niks via medewerkers of via de post).

Hoogte van rente hang af van: bedrag tijd (hoe lang je je geld vastzet bij de bank) hoe goed het gaat met de economie in een land. Rentebedrag = spaarbedrag x rentepercentage x jaren

Inflatie / Deflatie Gemiddeld worden de prijzen van de producten ieder jaar iets duurder. Dat noemen we inflatie. Je kunt dan minder kopen met dezelfde hoeveelheid geld. Voor mensen die sparen is inflatie een slechte zaak. Waarom?  Door inflatie wordt je koopkracht minder. We spreken van inflatie als de prijzen stijgen. We spreken van deflatie wanneer de prijzen dalen.

Bijzondere spaarvormen: Spaardeposito: je zet je geld voor een langere tijd vast, meestal voor hoge bedragen tegen hoge rente. Dit betekent zekerheid, maar je kunt het niet zomaar opnemen. Beleggen: kopen van aandelen in de hoop dat ze meer waard worden. Dit betekent dus een hoog risico. Beleg alleen met geld wat je kunt missen. `Geld lenen om te beleggen is het domste wat je kunt doen!

Rekenvoorbeeld Spaarbedrag = € 5.000,- Rentepercentage = 3,5% (per jaar) Rentebedrag = 0,035 x € 5.000,- = € 175,- Als je het spaarbedrag i.p.v. een jaar, maar één maand op de bank laat staan krijg je maar: € 175,- / 12 = € 14,58 !!

DOEN Paragraaf 2.2 nakijken en herhaling 2.1 nakijken. Heb je ergens vragen over? Kom je het bij de docent op een briefje schrijven en deze sommen worden dan klassikaal besproken. Maak paragraaf 2.3 Huiswerk voor morgen: paragraaf 2.3

Paragraaf 2.4

Paragraaf 2.4 krediet consumptief krediet Er zijn verschillenden redenen om te lenen: Geld tekort Tegenvaller Nu willen genieten en niet later pas. Je verwacht hogere prijzen. Als je geld leent moet je zeker weten dat je dit kunt terugbetalen. Een ander woord voor lening is een _______. Als je geld leent voor een duurzaam consumptiegoed (iets wat lang mee gaat), bijvoorbeeld een televisie of een auto, dan is zo'n lening een ___________________. Je leent dan om te kunnen consumeren. krediet consumptief krediet

Lenen termijnen aflossing rente Als je leent, maak je gebruik van het geld van anderen om te kunnen kopen. Je consumeert nu en betaalt later terug. Een lening betaal je meestal terug in _________. Dit zijn vaak maandelijkse perioden. Maandelijks betaal je dan een stukje van het geleende bedrag (________) terug en ook ______ (de prijs voor het lenen)! De leenruimte is het maximale bedrag wat je kunt lenen. termijnen aflossing rente

Kredietvormen Salariskrediet Persoonlijke lening Doorlopend krediet - ______________: je mag tot een afgesproken bedrag rood staan op je bankrekening. De hoogte van het afgesproken bedrag is afhankelijk van je maandelijkse loon. - ___________________: je leent een bedrag wat je meteen ontvangt. Je betaalt in termijnen de lening en de rente terug. - ____________________: je hebt een kredietlimiet of een bedrag dat je maximaal kan lenen. Op het moment dat je hebt afgelost, mag je weer tot de kredietlimiet lenen. Ook bedrijven bieden krediet aan: - Kopen op afbetaling: aanbetaling, termijnbetalingen, meteen eigenaar. - Huurkoop: termijnbetalingen, pas eigenaar als alles is betaald. Hypothecaire lening: - Meestal in 30 jaar aflossen. - Je huis is onderpand: als je je rente en aflossing niet meer kunt betalen, mag de bank jouw huis verkopen! (de bank heeft het recht van hypotheek). Persoonlijke lening Doorlopend krediet

Termijn = aflossing + rente Voorbeeld: € 100 = € 10 + € 90 € 100 = € 15 + € 85 € 100 = € 25 + € 75 Aflossen is het terugbetalen van het geleende geld. Rente is de vergoeding die je aan de bank moet betalen voor het geleende geld. Meestal betaal je iedere keer een stukje aflossing en een stukje rente terug. Dit noemen we een termijn.

Kredietkosten Wanneer je geld leent moet je hier rente en vaak ook andere kosten voor betalen! Dit noemen we kredietkosten. Kredietkosten = (termijnbedrag x aantal termijnen) - de lening Voorbeeld: Leenbedrag (krediet) = € 5.000,- Termijn = € 165 p.mnd Looptijd = 3 jaar Kredietkosten = 36 maanden x € 165 = € 5.940,- € 5.000,- - € 940,-

DOEN Herhaling 2.2 nakijken. Maak § 2.4 Maar herhaling 2.3 Heb je ergens vragen over? Los het eerst samen op in je groepje. Lukt het niet? Steek dan je vinger op, want dan kom ik helpen. Maak § 2.4 Maar herhaling 2.3 Klaar? Maak herhaling 2.4 Huiswerk voor maandag: § 2.4 en herhaling 2.3

Wat gaan we vandaag doen? Aanwezigheid / HW controle Nakijken HW Paragraaf 2.4 nakijken HH paragraaf 2.3 nakijken DOEN: maak HH paragraaf 2.4 Leren voor de toets. HW voor morgen: HH paragraaf 4 maken & leren voor de toets. Wat je niet begrijpt  noteren en morgen aan mij vragen.

Wat gaan we vandaag doen? Aanwezigheid / HW controle Nakijken HW (HH 2.4) Laatste half uur TEST Je maakt de testvragen hst 2 in je groepje / tweetal. Je schrijft het antwoord per testvraag op een los blaadje. Je levert het antwoord in bij de docent. Heb je het goed? Krijg je punten. Fout? = 0 punten. Het groepje met de meeste vragen goed is de winnaar! HW voor 18-10: Leren voor de toets. Wat je niet begrijpt  noteren en dan aan mij vragen.

Antwoorden 1.3 Kun je genoeg kopen?