JE FAMILIE Paula Martín Muñoz Andrea Calero Guerrero
De familie (-s) (La familia en general)
Het gezin (-nen) (El núcleo padres-hijos)
De ouders De vader (-s) [pa/paps] De moeder (-s) [ma-mam]
De zoon (zonen)
De dochter (-s)
De zus (-sen) De broer (-s)
De grootouders De grootvader (-s)De grootmoeder (-s)
Het kleinkind (de kleinkinderen) (los nietos)
De kleinzoon (kleinzonen) (El nieto)
De kleindochter (-s) (La nieta)
De oom (-s) (El tío) De (n)onkel (-s) [VL] De tante (-s) (La tía)
De nicht (-en) (La sobrina) (La prima)
De neef (neven) (El sobrino) (El primo)
De jongen (-s) Het meisje (-s)
Het kind (de kinderen)
Het echtpaar (de echtparen) (la pareja casada / el matrimonio) Getrouwd zijn (estar casado)
De man (-nen)
De vrouw (-en)
De schoonouders (los suegros)
De schoonvader (-s) (el suegro)
De schoonmoeder (-s) (la suegra)
De zwager (-s) (el cuñado)
De schoonzus (-sen) (la cuñada)
De schoonzoon (-zonen) (el yerno)
De schoondochter (-s) (la nuera)
De baby (-‘s)
Het enig kind (el hijo único)
De tweeling (el/los mellizo/s)
De drieling (el/los trillizo/s)
Hoe oud zijn je ouders? Hoeveel broers en zussen heb je? Wat doen ze? Heb je kinderen?
De buren (los vecinos) De buurvrouw (la vecina) De buurman (el vecino)
Verkering hebben (salir con alguien) formal En relatie hebben (salir con alguien) informal