Begrippen klas 2 Kleur Compositie Licht Perspectief, ruimte Vorm Struktuur
Beeldaspect: Kleur
24)Primaire kleuren= geel, rood en blauw: deze kleuren zijn niet door mengen te verkrijgen. 25)Secundaire kleuren= kleuren die men verkrijgt door de primaire kleuren in gelijke hoeveelheden, twee aan twee, met elkaar te mengen. Oranje=rood+geel, Paars= rood+blauw en Groen=blauw+geel
26)kleur-tegen-kleurcontrast= tegenstelling tussen zuivere kleuren; de kleurwerking wordt meestal als bont en luidrustig ervaren. 27)koud-warmcontrast= tegenstelling tussen koude kleuren en warme kleuren; dit contrast is belangrijk bij ruimtesuggestie en de suggestie van plastisiteit.
29)Licht-donkercontrast= 28)Complementaircontrast= Tegenstelling tussen kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel liggen 29)Licht-donkercontrast= Tegenstelling met lichte en donkere kleuren; zwart en wit vormen het grootste licht-donkercontrast.
31)Onverzadigde kleuren= 30)Verzadigde kleuren= Kleuren in hun zuiverste vorm, pure kleuren; geen vermenging met zwart of wit. 31)Onverzadigde kleuren= Kleuren gemengd met wit, zwart of grijs; als gevolg daarvan is de kleurkracht afgenomen.
32)Verhelderde kleuren= Kleuren waaraan steeds meer wit is toegevoegd. 33) Verdonkerde kleuren= Kleuren waaraan steeds meer zwart is toegevoegd.
34)kleurenfamilie= Een groep kleuren die onderling weinig verschillen; bijv.:kleurentoontrap. 35)Toon= Het karakter van de kleur; Een kleur wordt aangeduid met de term kleurtoon (kleursoort).
Overige begrippen bij kleur: Bonte kleur = vrolijk en druk Camouflage kleur = wegvallend in de omgeving. Decoratieve kleur = versierend Functionele kleur = de kleur heeft een doel
Romantische kleur = op het gevoel werkend, dromerig Schreeuwende / felle kleur = opvallend Signaalkleur = een teken, bijv. rood en rond = ‘verbod’ Symbolische kleur = met een diepere betekenis Harmonisch = rustige samenstelling van kleuren Sfeer = emotionele geladenheid van een werkstuk, welke stemming roept het op.