Zwijsen College Test jezelf Pulsar Chemie Hfdst 6. Hoofdstuk: Moleculen en atomen. Klik telkens op de driehoek om verder te gaan! Zet deze toetspresentatie.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Warmte Hoofdstuk 4 Nova Klas 2HV.
Advertisements

4. Classificatie van stoffen
HST 5 Les 1: herhaling hst 4.
Klik nu op de titel van dia 2 om verder te gaan
Bouw van zuivere stoffen
Wijziging planning Vandaag korte uitleg over 3.6/3.7, Powerpoint staat bij downloads. Vandaag zelf practicum 3.10 uitvoeren na uitleg Woensdag SO reactievergelijkingen,
Atomen , moleculen en reactieschema
Van reactieschema tot reactievergelijking
Scheikunde 3HV H5 chemische reacties SV
Moleculen en atomen Hoofdstuk 7.
Reactievergelijkingen kloppend maken
Moleculen en Atomen Klas 3
Het kloppend maken van reactievergelijkingen
Hoofdstuk 2 Moleculaire Stoffen
Het kloppend maken van reactievergelijkingen
Stoffenmoleculen Om te kunnen verklaren dat stoffen bepaalde stofeigenschappen hebben gebruiken we een modelvoorstelling De molecuultheorie: stoffen bestaan.
Stoffen, moleculen en atomen
Scheikunde DE MOL.
De Mol 2 4 Havo-VWO.
Hoofdstuk 2 Samenvatting
Atomen , moleculen en reactieschema
Thema 5: Classificatie 1. Opdracht.
1. Moleculen Thema 4: Verfijning materiemodel: atomen en moleculen
Reacties en reactievergelijkingen
Opstellen reactievergelijkingen
3.6 Rekenen aan reacties 4T Nask2 3 Verbrandingen.
Stoffen en deeltjes 4T Nask2 1.1 Wat zijn stoffen?
3T Nask2 4 nieuwe stoffen maken
1.5 Naamgeving moleculaire stoffen
Reactieschema Hoe stel je een reactieschema in symbolen op voor de verbranding van koolstof? Pulsar nask2-1 blz 102 bron 18/19 gebaseerd op blz 82 bron.
Reactievergelijkingen Klas 3
Reactieschema’s maken
Reactievergelijkingen kloppend maken 2
1.3 Stoffen en hun eigenschappen
3.4 Het kloppend maken van reactievergelijkingen
Waar haal je de energie vandaan?
Marc Bremer Scheikunde Marc Bremer
Hoofdstuk 3 Stoffen en reacties
Molecuulformules (voorbeelden)
Chemische bindingen Kelly van Helden.
4.4.Doorstroom Scheikunde H 1
Scheikunde 4 W&L.
Hoofdstuk 3 Kelly van Helden.
Formules, vergelijkingen en mol (en)
Zwijsen College Test jezelf Pulsar Chemie Hfdst 4. Elementen. Klik telkens op de driehoek om verder te gaan! Zet deze toetspresentatie op volledig scherm.
Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 4
Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 5
Zwijsen College Test jezelf Pulsar Chemie Hfst 3.
Reactievergelijkingen Een kwestie van links en rechts kijken.
HOOFDSTUK 1 STOFFEN.
Rekenen aan reacties Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 3.
Rekenen aan reacties 4 Scheikunde Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 6.
Stappenplan rekenen stap 1: LEZEN stap 2: kloppende reactievergelijking stap 3: molecuulmassa’s stap 4: massaverhouding stap 5: verhoudingstabel stap 6:
Scheikunde klas 3 Herhaling
3.5 van reactieschema naar Reactievergelijking
8.4 Moleculen en atomen Praktikum 36: Vragen:
3.7 Rekenen met massaverhoudingen
8.8 Verbrandingsreacties
8.3 Soorten stoffen, soorten reacties
Bindingen Waterstof H : H Natriumchloride Na+ Cl- Na+ :Cl- Waterstofchloride δ + δ - H : Cl atoombinding ionbinding polaire atoombinding dipoolmolecuul.
8.6 Van reactieschema naar reactievergelijking
8.5 Molecuulformules Opdracht 16:
Wetenschappelijk onderzoek naar chemische formules
Week 1 Hoofdstuk 7.2.
Opstellen reactie vergelijking
Wetenschappelijk onderzoek naar chemische formules
Scheikunde, een wetenschap
Coëfficiënt: 4 4 NH3.
Apotheekassistentenopleiding
Hier links zie je een overzicht van alle dia’s met hun titels Als je naar de volgende (of een andere dia) wil klik je op de titel Klik nu nogmaals hier!!
Transcript van de presentatie:

Zwijsen College Test jezelf Pulsar Chemie Hfdst 6. Hoofdstuk: Moleculen en atomen. Klik telkens op de driehoek om verder te gaan! Zet deze toetspresentatie op volledig scherm. (F5 of rechter muisknop) en zorg dat je een pen en kladblaadje hebt.

1. Wat is het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel? A. Een zuivere stof bestaat uit één molecuulsoort en een mengsel uit meerdere soorten. B. Een zuivere stof bestaat uit meerdere molecuulsoorten en een mengsel uit één soort. C. Moleculen van een zuivere stof zijn altijd opgebouwd uit identieke atoomsoorten, die van een mengsel altijd uit verschillende atoomsoorten.

1.Wat is het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel? A. Een zuivere stof bestaat uit één molecuulsoort en een mengsel uit meerdere soorten. B. Een zuivere stof bestaat uit meerdere molecuulsoorten en een mengsel uit één soort. C. Moleculen van een zuivere stof zijn altijd opgebouwd uit identieke atoomsoorten, die van een mengsel altijd uit verschillende atoomsoorten. Een zuivere stof bestaat uit één molecuulsoort. Probeer het opnieuw.

1.Wat is het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel? A. Een zuivere stof bestaat uit één molecuulsoort en een mengsel uit meerdere soorten. B. Een zuivere stof bestaat uit meerdere molecuulsoorten en een mengsel uit één soort. C. Moleculen van een zuivere stof zijn altijd opgebouwd uit identieke atoomsoorten, die van een mengsel altijd uit verschillende atoomsoorten. De moleculen van een zuivere stof niet altijd opgebouwd uit identieke atoomsoorten. Denk maar aan de zuivere stof water. Watermoleculen zijn opgebouwd uit twee verschillende soorten atomen. Probeer het opnieuw.

1.Wat is het verschil tussen een zuivere stof en een mengsel? A. Een zuivere stof bestaat uit één molecuulsoort en een mengsel uit meerdere soorten. Juist! B. Een zuivere stof bestaat uit meerdere molecuulsoorten en een mengsel uit één soort. C. Moleculen van een zuivere stof zijn altijd opgebouwd uit identieke atoomsoorten, die van een mengsel altijd uit verschillende atoomsoorten. Vraag 2.

2. Mottenballen bestaan uit kamfer. Deze stof ruikt erg sterk. In welke fase nemen we kamfer waar? A. Alleen in de gasfase B. Alleen in de vaste fase C. Alleen in de vloeibare fase D. Alleen in de vaste en gasfase

2. Mottenballen bestaan uit kamfer. Deze stof ruikt erg sterk. In welke fase nemen we kamfer waar? A. Alleen in de gasfase B. Alleen in de vaste fase C. Alleen in de vloeibare fase D. Alleen in de vaste en gasfase We kunne alleen maar gassen ruiken, die onze neus komen ‘binnenwaaien’. Probeer het opnieuw.

2. Mottenballen bestaan uit kamfer. Deze stof ruikt erg sterk. In welke fase nemen we kamfer waar? A. Alleen in de gasfase B. Alleen in de vaste fase C. Alleen in de vloeibare fase D. Alleen in de vaste en gasfase We kunne alleen maar gassen ruiken, die onze neus komen ‘binnenwaaien’. Probeer het opnieuw.

2. Mottenballen bestaan uit kamfer. Deze stof ruikt erg sterk. In welke fase nemen we kamfer waar? A. Alleen in de gasfase B. Alleen in de vaste fase C. Alleen in de vloeibare fase D. Alleen in de vaste en gasfase We kunne alleen maar gassen ruiken, die onze neus komen ‘binnenwaaien’. Probeer het opnieuw.

2. Mottenballen bestaan uit kamfer. Deze stof ruikt erg sterk. In welke fase nemen we kamfer waar? A. Alleen in de gasfase Juist! B. Alleen in de vaste fase C. Alleen in de vloeibare fase D. Alleen in de vaste en gasfase Vraag 3.

3. Wat is de formule van fosfortribromide? A. FBr 3 B. F 3 Br C. PBr 3 D. P 3 Br

3. Wat is de formule van fosfortribromide? A. FBr 3 B. F 3 Br C. PBr 3 D. P 3 Br F = Fluor Probeer het opnieuw.

3. Wat is de formule van fosfortribromide? A. FBr 3 B. F 3 Br C. PBr 3 D. P 3 Br F = Fluor Probeer het opnieuw.

3. Wat is de formule van fosfortribromide? A. FBr 3 B. F 3 Br C. PBr 3 D. P 3 BrP 3 = Trifosfor. Probeer het opnieuw.

3. Wat is de formule van fosfortribromide? A. FBr 3 B. F 3 Br C. PBr 3 Juist! D. P 3 Br Omdat we het telwoord mono mogen weglaten, kun je deze naam ook lezen als monofosfortribromide. Het telwoord tri heeft dus betrekking op de fosforatomen: PBr 3. Vraag 4.

4. Neem de volgende zinnen met de juiste woorden over. A. De moleculen van vloeibaar water bevinden zich dichter bij elkaar / verder van elkaar dan die in waterdamp. dichter bij elkaar verder van elkaar

4. Neem de volgende zinnen met de juiste woorden over. A. De moleculen van vloeibaar water bevinden zich dichter bij elkaar / verder van elkaar dan die in waterdamp. dichter bij elkaar verder van elkaar Helaas, waterdampmoleculen bevinden zich vrij ver uit elkaar. Probeer het opnieuw.

4. Neem de volgende zinnen met de juiste woorden over. A. De moleculen van vloeibaar water bevinden zich dichter bij elkaar dan die in waterdamp. Juist, ga verder met 4b. B. De watermoleculen in vloeibaar water bewegen sneller / langzamer dan die in waterdamp. sneller langzamer

4. Neem de volgende zinnen met de juiste woorden over. A. De moleculen van vloeibaar water bevinden zich dichter bij elkaar dan die in waterdamp. Juist, ga verder met 4b. B. De watermoleculen in vloeibaar water bewegen sneller / langzamer dan die in waterdamp. sneller langzamer Niet sneller, denk maar eens aan de temperatuur van waterdamp en water.

4. Neem de volgende zinnen met de juiste woorden over. A. De moleculen van vloeibaar water bevinden zich dichter bij elkaar dan die in waterdamp. Juist, ga verder met 4b. B. De watermoleculen in vloeibaar water bewegen langzamer dan die in waterdamp. Juist! Vraag 5.

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er ook / geen vaste stoffen bestaan. ook geen

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er ook / geen vaste stoffen bestaan. ook geen Als er geen aantrekking tussen de moleculen is, kan er ook geen vaste stof bestaan. Probeer het opnieuw.

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er geen vaste stoffen bestaan. 5B. Hoe heten de aantrekkende krachten tussen de moleculen? Vanderwaalskrachten of cohesiekrachten. Molecuulkrachten. Atoombindingen.

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er geen vaste stoffen bestaan. 5B. Hoe heten de aantrekkende krachten tussen de moleculen? Vanderwaalskrachten of cohesiekrachten. Molecuulkrachten. Atoombindingen. Dit is een te algemene term, er wordt in de scheikunde een andere kracht bedoeld. Probeer het opnieuw.

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er geen vaste stoffen bestaan. 5B. Hoe heten de aantrekkende krachten tussen de moleculen? Vanderwaalskrachten of cohesiekrachten. Molecuulkrachten. Atoombindingen. Dit is de binding binnen een molecuul en niet tussen de moleculen onderling. Probeer het opnieuw.

5A. Leg uit dat je het ‘bij elkaar blijven’ van een vaste stof kunt verklaren door aan te nemen dat de moleculen in deze fase elkaar aantrekken. Als de moleculen elkaar niet zouden aantrekken zouden er geen vaste stoffen bestaan. 5B. Hoe heten de aantrekkende krachten tussen de moleculen? Vanderwaalskrachten of cohesiekrachten. De aantrekkende krachten tussen moleculen worden ook wel vanderwaalskrachten of cohesiekrachten genoemd. Vraag 6.

Vraag 6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 (CH) 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Bij koolstof is dit nu 1. Probeer het opnieuw. (CH) 8 O 3

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Hier staan 8 koolstofwaterstof bindingen en geen losse moleculen. Probeer het opnieuw.

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Bij koolstof is dit nu 1 en er staan 8 moleculen in plaats van 1. Probeer het opnieuw.

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Probeer het opnieuw.

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Bij waterstof behoort een H en géén water Probeer het opnieuw.

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Helaas, in de formule komt het aantal rechtsonder het elementsymbool te staan. Probeer het opnieuw.

6. Een molecuul van de vaste stof acetylsalicylzuur bevat: 8 koolstofatomen, 8 waterstofatomen en 3 zuurstofatomen. Geef de formule van deze stof. CH 8 O 3 8CH 8 O 3 8C8H3O C8H8O3C8H8O3 C 8 (H 2 O) 8 O 3 C8H8O3 (CH) 8 O 3 Vraag 7.

7. Hieronder staat een aantal moleculen getekend. a. Leg uit of dit een zuivere stof of een mengsel is. OOC NN OOC een zuivere stof een mengsel.

7. Hieronder staat een aantal moleculen getekend. a. Leg uit of dit een zuivere stof of een mengsel is. OOC NN OOC een zuivere stof een mengsel. Er zijn meerdere soorten moleculen. Probeer het opnieuw.

7. Hieronder staat een aantal moleculen getekend. a. Leg uit of dit een zuivere stof of een mengsel is. OOC NN OOC een zuivere stof een mengsel. Dit mengsel bestaat uit twee soorten moleculen. Vraag 7b.

7. Hieronder staat een aantal moleculen getekend. b. Gaat het om een ontleedbare of niet-ontleedbare stof. OOC NN OOC een ontleedbare stof een niet-ontleedbare stof

7. Hieronder staat een aantal moleculen getekend. b. Gaat het om een ontleedbare of niet-ontleedbare stof. OOC NN OOC Koolstofdioxide (CO 2 ) is opgebouwd uit meerdere atoomsoorten en dus een ontleedbare stof Stikstof (N2) is opgebouwd uit één soort atomen en is dus een niet-ontleedbare stof Vraag 8.

8. Waar staat hier een mengsel van 6 atomen zuurstof en 3 atomen chloor getekend? Cl O O O O O O O O O O O O O O O O O O O OO O O OO O O O O O O

8. Waar staat hier een mengsel van 6 atomen zuurstof en 3 atomen chloor getekend? Cl O O O O O O O O O O O O O O O O O O O OO O O OO O O O O O O Fout, hier staan 7 atomen zuurstof.

8. Waar staat hier een mengsel van 6 atomen zuurstof en 3 atomen chloor getekend? Cl O O O O O O O O O O O O O O O O O O O OO O O OO O O O O O O Fout, hier staan 6 atomen chloor.

8. Waar staat hier een mengsel van 6 atomen zuurstof en 3 atomen chloor getekend? Cl O O O O O O O O O O O O O O O O O O O OO O O OO O O O O O O Fout, hier staan 12 atomen zuurstof.

8. Waar staat hier een mengsel van 6 atomen zuurstof en 3 atomen chloor getekend? Cl O O O O O O O O O O O O O O O O O O O OO O O OO O O O O O O Juist. Vraag 9.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3 Zw is géén zwavel!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3 De 1 achter de S is niet nodig!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3 Van zwavel heb je er maar 1!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3 Z is géén zwavel!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide ZwO 3 S1O3S1O3 SO 3 S3OS3O ZO 3 ZnO 3 Zn is géén zwavel, maar zink!

O 3 (g) 9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9a. zwaveltrioxide SO 3 (g) één zwavelatoomen drie zuurstofatomen 9a. Dus in zwaveltrioxide zijn aanwezig: 9b. S3xO S O3O3 S OOO S

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HO 3 H2OH2O SO 3 S3OS3O HNO 3

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HO 3 H2OH2O SO 3 S3OS3O HNO 3 Helaas, probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HO 3 H2OH2O SO 3 S3OS3O HNO 3 Helaas, dit is water. Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HO 3 H2OH2O SO 3 S3OS3O HNO 3 Helaas, dit is het antwoord van vraag 9a. Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HO 3 H2OH2O SO 3 S3OS3O HNO 3 Helaas, probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9b. salpeterzuur HNO 3 (l) Juist! 9b. Dus in salpeterzuur zijn aanwezig: één waterstofatoom,en drie zuurstofatomenéén stikstofatoom 9c. O3O3 HN N H OOO 3x O HN HNO 3 (l)

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is methaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is ethaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is propaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is butaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is pentaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is hexaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan CH 3 C2H6C2H6 C3H8C3H8 C 4 H 10 C 5 H 12 C 6 H 14 C 7 H 16 C 8 H 18 Dit is octaan. Kijk eventueel in de BINAS-tabel 66 D of 42 B Probeer het opnieuw!

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9c. heptaan C 7 H 16 (l) 9c. Dus in heptaan zijn aanwezig: zeven koolstofatomenen zestien waterstofatomen C7C7 H 16 9d. C7C7 H 16 -C-C-C-C-C-C-C- HH H HHHH HHHHHHH H H

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: Koolstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. Fout De formule is nu gegeven: Koolstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: Koolstofatomen: Fout

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, ? Waterstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. Fout De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, ? Waterstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, ? Waterstofatomen: 2. Fout 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, 4 waterstofatomen en ? zuurstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. Fout De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, 4 waterstofatomen en ? zuurstofatomen: 2. 4.

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: 1. De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, 4 waterstofatomen en ? zuurstofatomen: Fout

9. Welke atoomsoorten en hoeveel van elk zijn aanwezig in één molecuul van de volgende stoffen? 9d. azijnzuur C 2 H 4 O 2 (l) 9d. Dus in azijnzuur zijn aanwezig: De formule is nu gegeven: 2 koolstofatomen, 4 waterstofatomen en 2 zuurstofatomen: C2C2 H4H4 O2O2 Vraag 10.

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide Fosforkoolstoftrijodide 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide FosforkoolstoftrijodideKoolstof en Jodide komen hier niet voor. Probeer het opnieuw. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide Fosforkoolstoftrijodide Op zich is dit wel goed, maar mono wordt niet vermeld. Staat er niets voor de stof dan is dit automatisch 1. Probeer het opnieuw. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide Fosforkoolstoftrijodide P is géén Platina. Probeer het opnieuw. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide Fosforkoolstoftrijodide Koolstof en Lood komen hier niet voor. Probeer het opnieuw. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 Loodtrichloride Monofosfortrichloride Fosfortrichloride Platinatrichloride Fosforkoolstoftrilodide Fosforkoolstoftrijodide P is géén lood. Probeer het opnieuw. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10a. PCl 3 (s) Fosfortrichloride 10b. 10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven:

10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas ZwavelzuurstofFout; zuurstof wordt op een andere manier weergegeven. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; let op het telwoord. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; S is géén suiker! Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; S is géén Stikstof! Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; S is géén silicium! Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; S is géén Salpeter! Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; Tin is Sn. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Salpeterdioxide Zwaveldioxide Suikerdioxide Stikstofdioxide Siliciumdioxide Zwaveloxide Tindioxide Zwavelzuurstofgas Zwavelzuurstof Fout; zuurstof wordt op een andere manier weergegeven. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10b. SO 2 (g) Zwaveldioxide 10c.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, I is géén lood. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, I is géén lodide. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, H is géén Helium. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, I is géén Lithium Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, I is géén Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, H is géén Helium. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, I is géén 1. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide Fout, Zoutzuur is HCl. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10c. HI(g) Heliumjodide Waterstoflodide Helium Waterstoflithium Waterstofjood Waterstoflood Monowaterstof Zoutzuur Waterstofjodide 10d. Richtig!

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide StikstofbromideFout, S is géén Stikstof. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, S is géén Stikstof en Br is géén Boor. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, S is géén Soda. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, S is géén Sacharose. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, S is géén Suiker. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, Br = Broom, maar Br 2 heeft géén Broom als naam. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, Br = Broom, maar Br 2 heeft naast Bromide als naam, nog een toevoeging. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Stikstofboor Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Fout, S is géén Sulfaat. Probeer het opnieuw.

10. Geef de naam van de stof die met de volgende formule wordt weergegeven: 10d. SBr 2 (g) Zwaveldibromide Sodadibromide Sacharosedibromide Suikerbromide Zwavelbroom Zwavelbromide Sulfaatdibromide Stikstofbromide Juist! Vraag 11. Stikstofboor

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s)

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s)Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s)Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: 11a. Broom; B(l) B(g) Br 2 (s) Bm(l) B Br 2 (g) Br(l) Br(s) Br 2 (l) Bm 2 (l) Bm(g) Bm(s) Br(g) B(s) Bm 2 (g) Bm 2 (s) 11b.

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s)

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s)Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s)Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11b. Koolstofdioxide; CO(l) CO(g) CO 2 (s) CO 2 CO 2 (g) CsO 2 (l)CO 2 (l) KO 2 (l) CO(s) KO 2 (g) KO 2 (s) CsO 2 (s) CsO 2 (g) KsO 2 (l) KsO 2 (g) KsO 2 (s) 11c.

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s)

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s)Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11c. Magnesium; Mn(l) Mg(g) M(g) Mg Mn(g) Ms(l)Mg 2 (s) Mg 2 (l) Mn(s) Mg 2 (g) M(s) Ms(s) Ms(g) M(l) Mg(l) Mg(s) 11d.

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HClFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(gas)? HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(gas)? Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HClFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11d. Het gas waterstofchloride; HC(g) HCL(g) HCl(l) HC(l) WCl(g) WsCl(g)HCl(g) WsC(g) HCL(s) HCL HC(s) Wc(g) HCL(l) WC(g) Wg(g) HCl 11e.

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) FFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) FFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11e. Fluorgas; Fl(g) Fl 2 (g) FL(g) Fu(g) Flr(g) F 2 (g) FR(g) FL 2 (g) Flu 2 (g) F(g) P 2 (g) Fr(g) Flu(g) Fr 2 (g) P(g) F 11f.

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ FFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ FFout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Fout

11. Schrijf de formule van de volgende stof op: (Vergeet de toestandsaanduiding niet!) 11f. ijzer; F(l) Fe 2 (s) Fe(s) F(s) Ij(s) IJ 2 (s) Yz(s) Fe(l) IJz(s) Fe Y(l) IJ(s) Y(s) Fe 2 (l) IJ F Juist, nu vraag 12.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. A. Geef het reactieschema in symbolen. Mg(s) + Cl(g) → Mg,Cl(s) We hebben vijf afgesloten erlenmeyers elk met 3,0 gram chloorgas gevuld. Daarbij hebben we steeds een groter stukje magnesium. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven dezelfde: 3,0 gram. Na de reactie hebben we de totale hoeveelheid vaste stof in de erlenmeyer gewogen. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 M(s) + Cl(g) → M,Cl(s) Mg(s) + Chl(g) → Mg,Chl(s)

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. A. Geef het reactieschema in symbolen. Mg(s) + Cl(g) → Mg,Cl(s) We hebben vijf afgesloten erlenmeyers elk met 3,0 gram chloorgas gevuld. Daarbij hebben we steeds een groter stukje magnesium. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven dezelfde: 3,0 gram. Na de reactie hebben we de totale hoeveelheid vaste stof in de erlenmeyer gewogen. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 M(s) + Cl(g) → M,Cl(s) Magnesium is géén M. Mg(s) + Chl(g) → Mg,Chl(s)

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. A. Geef het reactieschema in symbolen. Mg(s) + Cl(g) → Mg,Cl(s) We hebben vijf afgesloten erlenmeyers elk met 3,0 gram chloorgas gevuld. Daarbij hebben we steeds een groter stukje magnesium. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven dezelfde: 3,0 gram. Na de reactie hebben we de totale hoeveelheid vaste stof in de erlenmeyer gewogen. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 M(s) + Cl(g) → M,Cl(s) Mg(s) + Chl(g) → Mg,Chl(s) Chloor is géén Chl.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. A. Geef het reactieschema in symbolen. Mg(s) + Cl(g) → Mg,Cl(s) Juist, ga verder met 12b. We hebben vijf afgesloten erlenmeyers elk met 3,0 gram chloorgas gevuld. Daarbij hebben we steeds een groter stukje magnesium. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven dezelfde: 3,0 gram. Na de reactie hebben we de totale hoeveelheid vaste stof in de erlenmeyer gewogen. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Ga naar volgende dia:

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op: Waar denk je dat het nulpunt ligt. Zoek het nulpunt op; op de volgende dia wordt dit aangegeven met een rode stip.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op: Zoek het nulpunt op; rode stip.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op:

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op:

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op:

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Bouw de grafiek op:

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. De resultaten staan in de volgende tabel: Massa magnesium (gram) 0,250,501,01,52,0 Massa vaste stof (gram) 1,02,04,04,55,0 B. Maak van de gegevens een grafiek. Zet daarbij de massa magnesium uit op de X-as en de massa vaste stof op de Y-as. Grafiek voltooid. Vraag 12C.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. C. Met behulp van de grafiek kun je uitleggen dat 1,0 gram magnesium volledig reageert met 3,0 gram chloor. - Tot punt 1,3 loopt de lijn steil omhoog. Er wordt weinig magnesium gebruikt en er is een overmaat chloor. Als er meer dan 1,0 gram wordt gebruikt dan loopt de lijn niet meer zo steil. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - Tot punt 1,3 loopt de lijn steil omhoog. Er wordt veel magnesium gebruikt en er is te weinig chloor. Als er meer dan 1,0 gram wordt gebruikt dan loopt de lijn niet meer zo steil.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. C. Met behulp van de grafiek kun je uitleggen dat 1,0 gram magnesium volledig reageert met 3,0 gram chloor. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - Tot punt 1,3 loopt de lijn steil omhoog. Er wordt veel magnesium gebruikt en er is te weinig chloor. Als er meer dan 1,0 gram wordt gebruikt dan loopt de lijn niet meer zo steil. Dit is niet waar; b.v. bij de eerste proef gebruik je 0,25 gram magnesium en je krijgt 1,0 gram magnesiumchloride. Je had 3 gram chloor. Hiervan blijft een groot gedeelte over. Probeer het opnieuw.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. C. Met behulp van de grafiek kun je uitleggen dat 1,0 gram magnesium volledig reageert met 3,0 gram chloor. - Tot punt 1,3 loopt de lijn steil omhoog. Er wordt weinig magnesium gebruikt en er is een overmaat chloor. Dit is juist; bij de eerste proef gebruik je 0,25 gram magnesium en je krijgt 1,0 gram magnesiumchloride. Je had 3 gram chloor. Hiervan blijft een groot gedeelte over. Als er meer dan 1,0 gram wordt gebruikt dan loopt de lijn niet meer zo steil. Niet alle magnesium kan dan meer reageren. Blijkbaar reageert magnesium met chloor in de massaverhouding 1:3. Kijk maar in de grafiek: De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. C. Met behulp van de grafiek kun je uitleggen dat 1,0 gram magnesium volledig reageert met 3,0 gram chloor. - Tot punt 1,3 loopt de lijn steil omhoog. Er wordt weinig magnesium gebruikt en er is een overmaat chloor. Dit is juist; bij de eerste proef gebruik je 0,25 gram magnesium en je krijgt 1,0 gram magnesiumchloride. Je had 3 gram chloor. Hiervan blijft een groot gedeelte over. Als er meer dan 1,0 gram wordt gebruikt dan loopt de lijn niet meer zo steil. Niet alle magnesium kan dan meer reageren. Blijkbaar reageert magnesium met chloor in de massaverhouding 1:3. Vraag 12d. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. Chloor Magnesium

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. D. Stel: De proef wordt gedaan met 4,0 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Leg uit hoe groot de totale massa is. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor is samen 7 gram magnesiumchloride. Er blijft niets over. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 3,0 gram chloor reageert 1 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 3,0 gram magnesium over. Samen 7 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 1,0 gram chloor reageert 3 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 2,0 gram chloor en 1 gram magnesium over. Samen 7 gram.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. D. Stel: De proef wordt gedaan met 4,0 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Leg uit hoe groot de totale massa is. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor is samen 7 gram magnesiumchloride. Er blijft niets over. Dit is wel erg gemakkelijk, pak 2 getallen en tel ze op. Probeer op de verhouding van magnesium ten opzichte van chloor te letten! De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 3,0 gram chloor reageert 1 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 3,0 gram magnesium over. Samen 7 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 1,0 gram chloor reageert 3 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 2,0 gram chloor en 1 gram magnesium over. Samen 7 gram.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. D. Stel: De proef wordt gedaan met 4,0 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Leg uit hoe groot de totale massa is. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor is samen 7 gram magnesiumchloride. Er blijft niets over. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 3,0 gram chloor reageert 1 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 3,0 gram magnesium over. Samen 7 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 1,0 gram chloor reageert 3 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 2,0 gram chloor en 1 gram magnesium over. Samen 7 gram. Helaas de verhouding van magnesium ten opzichte van chloor is 1:3. De verhouding is hier omgedraaid. Probeer het opnieuw!.

12. Hieronder staat een gedeelte van een verslag van een groepje leerlingen dat de reactie tussen magnesium en chloor heeft onderzocht. Bij deze reactie ontstaat een vaste stof. D. Stel: De proef wordt gedaan met 4,0 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Leg uit hoe groot de totale massa is. Vraag 13. De hoeveelheid chloorgas was bij alle proeven 3 gram. - 4 gram magnesium en 3,0 gram chloor. Met 3,0 gram chloor reageert 1 gram magnesium. Er is samen 4 gram magnesiumchloride en 3,0 gram magnesium over. Samen 7 gram. Juist, dit klopt ook met de wet van massabehoud!

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g) A. S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) B. 1 S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) C. 4 S(s) + 6 O 2 (g) → 4 SO 3 (g) D. 2 S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. Helaas, 1½ O 2 wordt niet gebruikt in een reactievergelijking, alleen gehele getallen. Probeer het opnieuw. A. S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) B. 1 S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) C. 4 S(s) + 6 O 2 (g) → 4 SO 3 (g) A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g) D. 2 S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. Helaas, 1½ O 2 wordt niet gebruikt in een reactievergelijking, alleen gehele getallen. Ook wordt het getal 1 niet aangegeven, als er niets voor het symbool staat dan is dit automatisch zo. Probeer het opnieuw. A. S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) B. 1 S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) C. 4 S(s) + 6 O 2 (g) → 4 SO 3 (g) D. 2 S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g) A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. Helaas, de gehele getallen zijn te groot, je kunt een kleinere verhouding aangeven; deel de getallen door 2. Probeer het opnieuw. A. S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) B. 1 S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) C. 4 S(s) + 6 O 2 (g) → 4 SO 3 (g) D. 2 S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g) A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g) Vraag 13B. Juist.D. 2 S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g) D. …S(s) + O 2 (g) → ….SO 3 (g)1½1½3 D. …S(s) + 3 O 2 (g) → SO 3 (g)2 D. S(s) + 3 O 2 (g) → 2 SO 3 (g)2 A. S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) B. 1 S(s) + 1½ O 2 (g) → SO 3 (g) C. 4 S(s) + 6 O 2 (g) → 4 SO 3 (g) Opbouw antwoord D: 2x (alléén hele getallen) Zuurstof gelijk maken! Zwavel gelijk maken! Zwavel is gelijk, zuurstof gelijk maken! (Voor en na de pijl.) A. …S(s) + …O 2 (g) → ….SO 3 (g)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) B. Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) C. Cu(s) + ½O 2 (g) → CuO(s) A. 2Cu(s) + O 2 (g) → 2CuO(s) D. 4Cu(s) + 2O 2 (g) → 4CuO(s)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) B. Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) C. Cu(s) + ½O 2 (g) → CuO(s) A. 2Cu(s) + O 2 (g) → 2CuO(s) D. 4Cu(s) + 2O 2 (g) → 4CuO(s) Helaas, de hoeveelheid O 2 (zuurstof) klopt niet. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) B. Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) C. Cu(s) + ½O 2 (g) → CuO(s) A. 2Cu(s) + O 2 (g) → 2CuO(s) D. 4Cu(s) + 2O 2 (g) → 4CuO(s) Helaas, ½ O 2 wordt niet gebruikt in een reactievergelijking, alleen gehele getallen. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) B. Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) C. Cu(s) + ½O 2 (g) → CuO(s) A. 2Cu(s) + O 2 (g) → 2CuO(s) D. 4Cu(s) + 2O 2 (g) → 4CuO(s) Helaas, de gehele getallen zijn te groot, je kunt een kleinere verhouding aangeven; deel de getallen door 2. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) B. Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) C. Cu(s) + ½O 2 (g) → CuO(s) A. …Cu(s) + O 2 (g) → ….CuO(s) D. 4Cu(s) + 2O 2 (g) → 4CuO(s) Opbouw antwoord A: 2x Koper is gelijk, zuurstof gelijk maken! ½ A. …Cu(s) + O 2 (g) → CuO(s) Zuurstof gelijk maken! 2 A. Cu(s) + O 2 (g) → 2 CuO(s) Koper gelijk maken! 2 Juist.A. 2 Cu(s) + O 2 (g) → 2 CuO(s) Vraag 13C. B. …Cu(s) + …O 2 (g) → ….CuO(s) A. …Cu(s) + (1)O 2 (g) → CuO(s)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) A. C 3 H 8 (s) + 2O 2 (g) → 2CO 2 (g) + 4H 2 O(l) B. C 3 H 8 (s) + 3O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) C. C 3 H 8 (s) + 4O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 2H 2 O(l) D. C 3 H 8 (s) + 5O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l)

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) A. C 3 H 8 (s) + 2O 2 (g) → 2CO 2 (g) + 4H 2 O(l) B. C 3 H 8 (s) + 3O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) C. C 3 H 8 (s) + 4O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 2H 2 O(l) D. C 3 H 8 (s) + 5O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) Helaas, de hoeveelheid O 2 (zuurstof) klopt niet en daarmee ook de rest van de reactievergelijking. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) A. C 3 H 8 (s) + 2O 2 (g) → 2CO 2 (g) + 4H 2 O(l) B. C 3 H 8 (s) + 3O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) C. C 3 H 8 (s) + 4O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 2H 2 O(l) D. C 3 H 8 (s) + 5O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) Helaas, de hoeveelheid O 2 (zuurstof) klopt niet en daarmee ook de rest van de reactievergelijking. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) A. C 3 H 8 (s) + 2O 2 (g) → 2CO 2 (g) + 4H 2 O(l) B. C 3 H 8 (s) + 3O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) C. C 3 H 8 (s) + 4O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 2H 2 O(l) D. C 3 H 8 (s) + 5O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) Helaas, de hoeveelheid O 2 (zuurstof) klopt nu wel, maar de hoeveelheid waterstof niet en daarmee ook de rest van de reactievergelijking. Probeer het opnieuw.

13. Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend. C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) A. C 3 H 8 (s) + 2O 2 (g) → 2CO 2 (g) + 4H 2 O(l) B. C 3 H 8 (s) + 3O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) C. C 3 H 8 (s) + 4O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 2H 2 O(l) D. C 3 H 8 (s) + 5O 2 (g) → 3CO 2 (g) + 4H 2 O(l) D. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + H 2 O(l)Waterstof gelijk maken! Opbouw antwoord D (Dit kan op meerdere manieren): 4 D. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → CO 2 (g) + 4 H 2 O(l)Koolstof gelijk maken!3 D. C 3 H 8 (s) + O 2 (g) → 3 CO 2 (g) + 4 H 2 O(l)Zuurstof gelijk maken!5 Juist.Vraag 14. (1) C. …C 3 H 8 (s) + …O 2 (g) → …CO 2 (g) + …H 2 O(l) 6+4

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). a. Leg uit wat de getallen in deze formule voorstellen. A. C = 18 koolstofatomen, H = 36 waterstofatomen, O = 2 zuurstofatomen B. C = 18 koolstofmoleculen, H = 36 waterstofmoleculen, O = 2 zuurstofmoleculen C. C = 18 koolstofbindingen, H = 36 waterstofbindingen, O = 2 zuurstofbindingen Kaarsvet bestaat uit: D. C = 1 koolstofatoom, H = 18 waterstofatomen, O = 36 zuurstofatomen en 2 vaste atomen

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). a. Leg uit wat de getallen in deze formule voorstellen. A. C = 18 koolstofatomen, H = 36 waterstofatomen, O = 2 zuurstofatomen B. C = 18 koolstofmoleculen, H = 36 waterstofmoleculen, O = 2 zuurstofmoleculen C. C = 18 koolstofbindingen, H = 36 waterstofbindingen, O = 2 zuurstofbindingen Kaarsvet bestaat uit: D. C = 1 koolstofatoom, H = 18 waterstofatomen, O = 36 zuurstofatomen en 2 vaste atomen Dit molecuul (kaarsvet) is opgebouwd uit meerdere ……. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). A. C = 18 koolstofatomen, H = 36 waterstofatomen, O = 2 zuurstofatomen B. C = 18 koolstofmoleculen, H = 36 waterstofmoleculen, O = 2 zuurstofmoleculen C. C = 18 koolstofbindingen, H = 36 waterstofbindingen, O = 2 zuurstofbindingen Kaarsvet bestaat uit: D. C = 1 koolstofatoom, H = 18 waterstofatomen, O = 36 zuurstofatomen en 2 vaste atomen Dit molecuul (kaarsvet) is opgebouwd uit meerdere ……. Probeer het opnieuw. a. Leg uit wat de getallen in deze formule voorstellen.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). A. C = 18 koolstofatomen, H = 36 waterstofatomen, O = 2 zuurstofatomen B. C = 18 koolstofmoleculen, H = 36 waterstofmoleculen, O = 2 zuurstofmoleculen C. C = 18 koolstofbindingen, H = 36 waterstofbindingen, O = 2 zuurstofbindingen Kaarsvet bestaat uit: D. C = 1 koolstofatoom, H = 18 waterstofatomen, O = 36 zuurstofatomen en 2 vaste atomen Dit molecuul (kaarsvet) is opgebouwd uit meerdere ……. (s) doet niet mee in de formule. Probeer het opnieuw. a. Leg uit wat de getallen in deze formule voorstellen.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). A. C = 18 koolstofatomen, H = 36 waterstofatomen, O = 2 zuurstofatomen B. C = 18 koolstofmoleculen, H = 36 waterstofmoleculen, O = 2 zuurstofmoleculen C. C = 18 koolstofbindingen, H = 36 waterstofbindingen, O = 2 zuurstofbindingen Kaarsvet bestaat uit: D. C = 1 koolstofatoom, H = 18 waterstofatomen, O = 36 zuurstofatomen en 2 vaste atomen Juist, ga verder met vraag 14b. a. Leg uit wat de getallen in deze formule voorstellen.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). b. Geef de namen en de formules van de stoffen die ontstaan bij de ontleding. A. C(s), H 2 (g) en O 2 (g) B. Koolstof, waterstof en zuurstof Als kaarsvet ontleedt in de niet-ontleedbare stoffen, ontstaan dus de stoffen: C. Koolstof C(s), waterstof H 2 (g) en zuurstof O 2 (g) D. Koolstof C(s), waterstof H(g) en zuurstof O(g)

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). b. Geef de namen en de formules van de stoffen die ontstaan bij de ontleding. A. C(s), H 2 (g) en O 2 (g) B. Koolstof, waterstof en zuurstof Als kaarsvet ontleedt in de niet-ontleedbare stoffen, ontstaan dus de stoffen: C. Koolstof C(s), waterstof H 2 (g) en zuurstof O 2 (g) D. Koolstof C(s), waterstof H(g) en zuurstof O(g) Dit antwoord is te beperkt. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). b. Geef de namen en de formules van de stoffen die ontstaan bij de ontleding. A. C(s), H 2 (g) en O 2 (g) B. Koolstof, waterstof en zuurstof Als kaarsvet ontleedt in de niet-ontleedbare stoffen, ontstaan dus de stoffen: C. Koolstof C(s), waterstof H 2 (g) en zuurstof O 2 (g) D. Koolstof C(s), waterstof H(g) en zuurstof O(g) Dit antwoord is te beperkt. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). b. Geef de namen en de formules van de stoffen die ontstaan bij de ontleding. A. C(s), H 2 (g) en O 2 (g) B. Koolstof, waterstof en zuurstof Als kaarsvet ontleedt in de niet-ontleedbare stoffen, ontstaan dus de stoffen: C. Koolstof C(s), waterstof H 2 (g) en zuurstof O 2 (g) D. Koolstof C(s), waterstof H(g) en zuurstof O(g) Dit antwoord is te beperkt. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). b. Geef de namen en de formules van de stoffen die ontstaan bij de ontleding. A. C(s), H 2 (g) en O 2 (g) B. Koolstof, waterstof en zuurstof Als kaarsvet ontleedt in de niet-ontleedbare stoffen, ontstaan dus de stoffen: C. Koolstof C(s), waterstof H 2 (g) en zuurstof O 2 (g) D. Koolstof C(s), waterstof H(g) en zuurstof O(g) Juist, ga verder met vraag 14c.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). c. Stel de reactievergelijkingen op voor de ontleding van kaarsvet in de niet-ontleedbare stoffen. Reactievergelijking is: A. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 O(l) B. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H(g) + O 2 (g) C. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 (g) + O 2 (g) D. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H 2 (g) + O 2 (g)

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). c. Stel de reactievergelijkingen op voor de ontleding van kaarsvet in de niet-ontleedbare stoffen. Reactievergelijking is: A. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 O(l) B. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H(g) + O 2 (g) C. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 (g) + O 2 (g) D. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H 2 (g) + O 2 (g) Deze reactievergelijking is niet juist; water is nog ontleedbaar en de zuurstof voor en achter de pijl is niet gelijk. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). c. Stel de reactievergelijkingen op voor de ontleding van kaarsvet in de niet-ontleedbare stoffen. Reactievergelijking is: A. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 O(l) B. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H(g) + O 2 (g) C. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 (g) + O 2 (g) D. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H 2 (g) + O 2 (g) Deze reactievergelijking is niet juist; waterstof voor en achter de pijl is niet gelijk. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). c. Stel de reactievergelijkingen op voor de ontleding van kaarsvet in de niet-ontleedbare stoffen. Reactievergelijking is: A. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 O(l) B. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H(g) + O 2 (g) C. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 (g) + O 2 (g) D. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H 2 (g) + O 2 (g) Deze reactievergelijking is niet juist; waterstof voor en achter de pijl is niet gelijk. Probeer het opnieuw.

14. De molecuulformule van kaarsvet is C 18 H 36 O 2 (s). c. Stel de reactievergelijkingen op voor de ontleding van kaarsvet in de niet-ontleedbare stoffen. Reactievergelijking is: A. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 O(l) B. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H(g) + O 2 (g) C. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 18H 2 (g) + O 2 (g) D. C 18 H 36 O 2 (s) → 18C(s) + 36H 2 (g) + O 2 (g) Juist, ga verder met vraag 15.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. a. Leg met behulp van de moleculen uit hoe het komt dat bij het samenpersen van een gas een vloeistof ontstaat. A. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. B. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, gaan de moleculen verder uit elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. C. In een gas is de afstand tussen de moleculen klein. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. a. Leg met behulp van de moleculen uit hoe het komt dat bij het samenpersen van een gas een vloeistof ontstaat. A. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. B. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, gaan de moleculen verder uit elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. C. In een gas is de afstand tussen de moleculen klein. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. a. Leg met behulp van de moleculen uit hoe het komt dat bij het samenpersen van een gas een vloeistof ontstaat. A. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. B. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, gaan de moleculen verder uit elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. C. In een gas is de afstand tussen de moleculen klein. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. a. Leg met behulp van de moleculen uit hoe het komt dat bij het samenpersen van een gas een vloeistof ontstaat. A. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. B. In een gas is de afstand tussen de moleculen groot. Als een gas wordt samengeperst, gaan de moleculen verder uit elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. C. In een gas is de afstand tussen de moleculen klein. Als een gas wordt samengeperst, komen de moleculen dichter bij elkaar. Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen bij elkaar en ontstaat een vloeistof. Juist, ga verder met vraag 15b.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. b. Geef een tekening van butaan in de vloeibare fase en in de gasfase. Teken de moleculen als bolletjes. Butaan Vloeibaar Gas

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. b. Geef een tekening van butaan in de vloeibare fase en in de gasfase. Teken de moleculen als bolletjes. Butaan Vloeibaar Gas Door de vanderwaalskrachten blijven de moleculen (butaan) bij elkaar en ontstaat een vloeistof.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. b. Geef een tekening van butaan in de vloeibare fase en in de gasfase. Teken de moleculen als bolletjes. Butaan Vloeibaar Gas

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. b. Geef een tekening van butaan in de vloeibare fase en in de gasfase. Teken de moleculen als bolletjes. Butaan Vloeibaar Gas In een gas blijven de moleculen uit elkaar.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. b. Geef een tekening van butaan in de vloeibare fase en in de gasfase. Teken de moleculen als bolletjes. Butaan Vloeibaar Gas Juist, ga verder met vraag 15b.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. c. Geef de formule van vloeibaar butaan en van gasvormig butaan. Butaan VloeibaarGas Klik op de juiste blauwe pijl, dan wordt deze groen. C 4 H 10 (l)C 4 H 10 (g)

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. c. Geef de formule van vloeibaar butaan en van gasvormig butaan. Butaan VloeibaarGas Klik op de rode pijl, dan ga je terug. C 4 H 10 (l)C 4 H 10 (g)

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. c. Geef de formule van vloeibaar butaan en van gasvormig butaan. Butaan VloeibaarGas Klik op de juiste blauwe pijl, dan wordt deze groen. C 4 H 10 (l)C 4 H 10 (g)

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. c. Geef de formule van vloeibaar butaan en van gasvormig butaan. Butaan VloeibaarGas Klik op de rode pijl, dan ga je terug. C 4 H 10 (l)C 4 H 10 (g)

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. c. Geef de formule van vloeibaar butaan en van gasvormig butaan. Butaan VloeibaarGas Juist, ga verder met vraag 15d. C 4 H 10 (l)C 4 H 10 (g)

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. Klik op de juiste molecuultekening (koolstofatoom) voor het goede antwoord. HH C H H C C H H C H H HH C H H C H H C H H HH H C H H C H H C H H C H H H C H H C H H C H H C H H C H H H H

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. Klik op de molecuultekening (koolstofatoom) om terug te gaan. HH C H H C Dit is methaan.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. C C H H C H H HH Dit is ethaan. Klik op de molecuultekening (koolstofatoom) om terug te gaan.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. C Dit is propaan. Klik op de molecuultekening (koolstofatoom) om terug te gaan. C H H C H H C H H HH

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. C Dit is pentaan. Klik op de molecuultekening (koolstofatoom) om terug te gaan. C H H C H H C H H C H H C H H H H

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. d. Geef de molecuultekening van butaan. C H C H H C H H C H H C H H H Juist, dit is butaan. Ga verder met vraag 15e.

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. e. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan. Stap 1: reactievergelijking algemeen (in woorden): Butaan(gas) + Stap 2: zuurstof→(gas)koolstofdioxide+water(vloeibaar)

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. e. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan. Stap 2: reactievergelijking in symbolen: C 4 H 10 (g) + Stap 3: O2O2 →(g)CO 2 + H2OH2O(l) Butaan(g) + zuurstof(g) → kooldioxide(g) + water(l)

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. e. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan. Stap 3: reactievergelijking kloppend maken: C 4 H 10 (g) + O 2 (g) → CO 2 (g) + H 2 O(l)Koolstof gelijk maken!4 C 4 H 10 (g) + O 2 (g) → 4 CO 2 (g) + H 2 O(l)Waterstof gelijk maken!5 C 4 H 10 (g) + O 2 (g) → 4 CO 2 (g) + 5 H 2 O(l)Zuurstof gelijk maken! 6½6½ Alles vermenigvuldigen met 2 ! 2 C 4 H 10 (g) + 13 O 2 (g) → 8 CO 2 (g) + 10 H 2 O(l) Ga verder met 15e: +5 8

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. e. Geef de reactievergelijking voor de volledige verbranding van butaan. Stap 3: reactievergelijking kloppend maken, controle: 2 C 4 H 10 (g) + 13 O 2 (g) → 8 CO 2 (g) + 10 H 2 O(l) Ga verder met 15f: Voor en na de pijl behoren evenveel atomen te staan! C-atomenvoor en na de pijl:8 OK H-atomenvoor en na de pijl:20OK O-atomenvoor en na de pijl:26OK

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. f. Geef de reactievergelijking voor de ontleding van butaan in de niet-ontleedbare stoffen. Stap 1: reactievergelijking algemeen (in woorden): Butaan(gas)(vast) Stap 2: →koolstof+waterstof(gas)

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. Stap 2: reactievergelijking in symbolen: C 4 H 10 (g)(s) Stap 3: →C + H2H2 (g) f. Geef de reactievergelijking voor de ontleding van butaan in de niet-ontleedbare stoffen.

Reactievergelijking is: 15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. Stap 3: reactievergelijking kloppend maken: C 4 H 10 (g) → C(s) + H 2 (g)Koolstof gelijk maken!4 C 4 H 10 (g) → 4 C(s) + H 2 (g)Waterstof gelijk maken!5 C 4 H 10 (g) → 4 C(s) + 5 H 2 (g) Ga verder met 15g: f. Geef de reactievergelijking voor de ontleding van butaan in de niet-ontleedbare stoffen.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. g. Leg uit of het butagas verbrandt of ontleedt als je het gebruikt om te koken? A. ontleedt B. verbrandt

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. g. Leg uit of het butagas verbrandt of ontleedt als je het gebruikt om te koken? A. ontleedt B. verbrandt Een ontleding is altijd endotherm. Je zou er dan telkens energie moeten in stoppen om te kunnen koken. Dit is niet het geval. Probeer het opnieuw.

15. Bij kamperen gebruik je meestal blauwe flessen voor het koken. In deze flessen is butagas geperst. Het gas wordt dan vloeibaar. Het hoofdbestanddeel van butagas is butaan. g. Leg uit of het butagas verbrandt of ontleedt als je het gebruikt om te koken? A. ontleedt B. verbrandtJe gebruikt butagas om te koken. Voor dat koken is energie nodig die door een exotherme reactie van het butagas geleverd wordt. De verbranding van butagas is dus exotherm. Een ontleding is altijd endotherm. Je moet dus butagas verbranden als je het gebruikt om te koken. Vraag 16.

16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. a. Geef de molecuulformule van tetraethyllood. PbC 8 H 20 (l) C C H H H H C H H C H H Pb C H H HHC C HH H C HH C HH H Pb5C 2 H 5 (l) Pb5C 2 5H 5 (l)

16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. a. Geef de molecuulformule van tetraethyllood. PbC 8 H 20 (l) C Pb5C 2 H 5 (l) Pb5C 2 5H 5 (l) Helaas, er is hier géén sprake van 5x C 2 H 5. Dit behoeft ook niet in de molecuulformule. Probeer het opnieuw.

16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. a. Geef de molecuulformule van tetraethyllood. PbC 8 H 20 (l) C Pb5C 2 H 5 (l) Pb5C 2 5H 5 (l) Helaas, er is hier géén sprake van 5x C 2 H 5. Dit behoeft ook niet in de molecuulformule. Probeer het opnieuw.

16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. a. Geef de molecuulformule van tetraethyllood. PbC 8 H 20 (l) Goed. C C H H H H C H H C H H Pb C H H HHC C HH H C HH C HH H Vraag 16b.

Reactievergelijking is: b. Geef de reactievergelijking voor de verbranding van tetraethyllood. Bij deze reactie ontstaat onder andere loodoxide. Stap 1: reactievergelijking algemeen (in woorden): Tetraethyllood(vloeibaar)(vast) Stap 2: → koolstofdioxide + water (gas) C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. +zuurstof(gas)loodoxide + (vloeibaar) Ofwel: Tetraethyllood(l) + zuurstof(g)→ loodoxide(s) + koolstofdioxide(g) + water(l)

Reactievergelijking is: b. Geef de reactievergelijking voor de verbranding van tetraethyllood. Bij deze reactie ontstaat onder andere loodoxide. Stap 3: → C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. + Stap 2: reactievergelijking in symbolen: PbO (s)PbC 8 H 20 (l)+O 2 (g) CO 2 (g)H 2 O(l) + Tetraethyllood(l) + zuurstof(g) → loodoxide(s) + koolstofdioxide(g) + water(l) Ter controle; nog even in woorden:

Reactievergelijking is: b. Geef de reactievergelijking voor de verbranding van tetraethyllood. Bij deze reactie ontstaat onder andere loodoxide. Vraag 16c. C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. PbC 8 H 20 (l)+ O 2 (g) → PbO(s) + CO 2 (g) + H 2 O(l) Stap 3: reactievergelijking kloppend maken: 8 Alles vermenigvuldigen met 2 ! Pb = gelijk, C gelijk maken! Waterstof gelijk maken! PbC 8 H 20 (l)+ O 2 (g) → PbO(s) + 8 CO 2 (g) + H 2 O(l)10 Zuurstof gelijk maken! PbC 8 H 20 (l)+ O 2 (g) → PbO(s) + 8 CO 2 (g) + 10 H 2 O(l)13½ 2 PbC 8 H 20 (l)+ 27 O 2 (g) → 2 PbO(s) + 16 CO 2 (g) + 20 H 2 O(l) PbC 8 H 20 (l)+ 13½ O 2 (g) → PbO(s) + 8 CO 2 (g) + 10 H 2 O(l) (dus x 2) Ter controle.

- Het is beter voor de benzine. c. Waarom bevordert de overheid het gebruik van loodvrije benzine. C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. - Het is beter voor het milieu. - Het is beter voor de auto.

- Het is beter voor de benzine. c. Waarom bevordert de overheid het gebruik van loodvrije benzine. C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. - Het is beter voor het milieu. - Het is beter voor de auto. Tetraethyllood zorgt voor een betere verbranding, maar een groot deel van het lood verdwijnt in het milieu. Hierdoor kan lood in wegbermen komen. Probeer het opnieuw.

- Het is beter voor de benzine. c. Waarom bevordert de overheid het gebruik van loodvrije benzine. C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. - Het is beter voor het milieu. - Het is beter voor de auto. Tetraethyllood zorgt voor een betere verbranding, maar een groot deel van het lood verdwijnt in het milieu. Hierdoor kan lood in wegbermen komen. Probeer het opnieuw.

- Het is beter voor de benzine. c. Waarom bevordert de overheid het gebruik van loodvrije benzine. C H H H H C H H C H H C H H HH C C HH H C HH C HH H PbC 8 H 20 (l) 16. Om benzine goed te laten verbranden wordt tetraethyllood toegevoegd. Hieronder staat de molecuultekening van een molecuul van deze stof. - Het is beter voor het milieu. - Het is beter voor de auto. Tetraethyllood zorgt voor een betere verbranding, maar een groot deel van het lood verdwijnt in het milieu. De overheid bevordert het gebruik van loodvrije benzine, omdat loodverbindingen giftig zijn. Hierdoor kan lood in wegbermen komen. Daarna komt het in de voedselketen terecht. Einddia.

Deze Test jezelf is ten einde. Dit was hoofdstuk 6 uit het boek Pulsar Chemie! Succes met je verdere huiswerk en een prettige vakantie toegewenst. Sectie scheikunde.