De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Lidwoorden Dat is X heel goed idee! Laten we naar X bioscoop gaan.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Lidwoorden Dat is X heel goed idee! Laten we naar X bioscoop gaan."— Transcript van de presentatie:

1 Opdracht E-mail / Dialoogje

2 Lidwoorden Dat is X heel goed idee! Laten we naar X bioscoop gaan.
Doe Bert zeker X groeten van ons. Elk weekend gaat hij naar X kroeg. Hij studeert aan X Universiteit van Amsterdam.

3 Lidwoorden Dat is een heel goed idee! Laten we naar de bioscoop gaan.
Doe Bert zeker de groeten van ons. Elk weekend gaat hij naar de kroeg. Hij studeert aan de Universiteit van Amsterdam.

4 Meerijden Jouw dochter kan met ons meerijden. Rijd je met ons mee?
Meerijden met iemand

5 Zoals Zoals je weet, is hij leraar Nederlands. Het is zoals ik u zeg.

6 Huis versus thuis Om zes uur gaat hij naar huis.
Om kwart over zes is hij thuis.

7 Werkwoorden! Tijdens de lunchpauze maakt Bert een wandeling in het park.

8 Wat een … ! Wat een leuke stoel! Wat een leuke stoelen!

9 Opdracht De dag van Jan Pieter

10 Inversie ! Eerst scheert hij zich. Dan maakt hij zijn bed op.
Elke dag leest hij de krant. Na het avondeten kijkt hij televisie.

11 Inversie Hij kijkt televisie. Als hij tijd heeft, kijkt hij televisie.
Hij kleedt zich uit en gaat slapen. Als hij moe is, kleedt hij zich uit en gaat slapen. Hij kleedt zich uit. Als hij thuis komt, kleedt hij zich uit.

12 Werkwoorden ! p. 62 Onregelmatig werkwoord “willen” Ik wil
Jij wil(t) / u wil(t) X Wij willen Jullie willen Zij willen

13 Werkwoorden ! p. 62 Onregelmatig werkwoord “willen” Ik wil
Jij wil(t) / u wil(t) Hij/zij wil Wij willen Jullie willen Zij willen

14 De wekker Ik zet de wekker. (zetten) De wekker gaat! (gaan)
Ik zet de wekker uit. (uitzetten)

15 Zijn bed X

16 Zijn bed opmaken Hij maakt zijn bed op. Hij ruimt zijn bed op.

17 Zich aankleden Ik kleed me aan. Hij kleedt zich aan.
Hij kleedt zich uit.

18 Strikken De strik

19 Strikken Hij strikt zijn das.

20 Strikken Hij strikt zijn veters.

21 Ontbijten Ik ontbijt elke dag twee boterhammen.

22 Ontbijten Ik ontbijt elke dag twee boterhammen.
Ik eet elke dag twee boterhammen als ontbijt. Ik ontbijt nooit!

23 Rijden vs. reizen Morgen reis ik naar Londen.
Ik reis het liefst met de trein. Hij rijdt met de auto naar zijn werk. Hij gaat met de tram naar zijn werk. Hij zit in de tram en leest de krant.

24 Het journaal / de krant Hij leest elke dag de krant.
Hij kijkt elke dag naar het journaal. Hij kijkt elke dag naar het nieuws. Hij kijkt naar de televisie. Hij kijkt televisie.

25 Slapen Ik ben zo moe! Ik val bijna in slaap. Slaapwel! Slaap lekker!

26 Marco Borsato

27 De droom De droom (vs) de nachtmerrie

28 Het bedrog Bedriegen Het gezichtsbedrog

29 Het bedrog

30 De hemel

31 De hemel (vs) de aarde

32 Bleek

33 Bleek Is er iets? Je ziet een beetje bleek.
Nou, gaat wel. Ik ben alleen een beetje verkouden. Verbleken = bleker worden

34 De zon …

35 Stralen vs. schijnen De zon schijnt. De zon straalt.
Het is stralend weer vandaag. Zijn ogen stralen. Hij straalt vandaag!

36 De wolk

37 De wolk Er zijn veel wolken. Het is bewolkt.

38

39 Zich uitrekken Hij rekt zich uit

40 Uitkomen Mijn droom komt bijna uit! Morgen ga ik eindelijk bungeejumpen! = werkelijkheid worden

41 Beloven vs. geloven Ik beloof je dat ik morgen kom.
=> Iemand iets beloven Ik geloof niet dat je morgen komt. Dat geloof je toch niet? Hij gelooft in God. => iemand/iets geloven // in iets geloven


Download ppt "Lidwoorden Dat is X heel goed idee! Laten we naar X bioscoop gaan."

Verwante presentaties


Ads door Google