De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:

Verwante presentaties


Presentatie over: "In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:"— Transcript van de presentatie:

1 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Kwam zij?-Ja! Did she come? -………………..

2 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Kwam zij?-Ja! Did she come? –Yes she did!

3 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Moet ik haar alles vertellen? -Nee! Must I tell her everything? -…………………………

4 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Moet ik haar alles vertellen? -Nee! Must I tell her everything? –No you mustn’t!

5 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Zal hij ons leugens vertellen? -Nee! Will he tell us lies? -…………………………………..

6 In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Ja! Nee! In het Nederlands antwoord je vaak heel kort: 'Ging hij? –’Ja!' of: -’Nee!' In het Engels gebruik je altijd een zin: ‘Did he go? Yes, he did. / No, he didn't.' Je laat het 1e werkwoord terugkomen. De tijd blijft hetzelfde. Zal hij ons leugens vertellen? -Nee! Will he tell us lies? –No, he won’t!

7 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She can go home soon, ………..she?

8 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She can go home soon, can’t she? *Laat het 1e werkwoord terugkomen. *Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde.

9 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She goes home soon, she? *Laat het 1e werkwoord terugkomen. *Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde.

10 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She goes home soon, doesn’t she? *Laat het 1e werkwoord terugkomen. *Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde.

11 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She was home, ………… she? *Laat het 1e werkwoord terugkomen. *Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde.

12 Een kort aangeplakt vraagje (een 'tag'):
She was home, wasn’t she? *Laat het 1e werkwoord terugkomen. *Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde.

13 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. We gaan om 3 uur, of niet? We will go at 3 o'clock, …………………

14 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. We gaan om 3 uur, of niet? We will go at 3 o'clock, won’t we? will not= won’t

15 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Er waren veel agenten in de buurt, of niet? There were policemen about, ……………….?

16 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Er waren veel agenten in de buurt, of niet? There were policemen about, weren’t there?

17 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Je begreep het niet, of wel? You didn't understand, ……………….?

18 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Je begreep het niet, of wel? You didn't understand, did you?

19 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Zij kan rijden, of niet? She can drive, ……………..?

20 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Zij kan rijden, of niet? She can drive, can't she?

21 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Hij had niet gedronken, of wel? He had not been drinking, ……………?

22 *Laat het 1e werkwoord terugkomen.
*Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. *Bij am/is/are/was/were haal je er nooit do/does/did bij. *Òf voor, òf na de komma staat 'not'. *De tijd blijft hetzelfde. Hij had niet gedronken, of wel? He had not been drinking, had he?

23 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Ze moesten om negen uur vertrekken, of niet? They had to leave at nine, …………………….?

24 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Ze moesten om negen uur vertrekken, of niet? They had to leave at nine, didn’t they?

25 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Er waren veel agenten in de buurt, of niet? There were many policemen about, ………..?

26 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Er waren veel agenten in de buurt, of niet? There were many policemen about, weren't there?

27 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Laten we gaan, he? Let's leave now, …………………?

28 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Laten we gaan, he? Let's leave now, shall we?

29 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Ik ben laat, I am late, ……………….?

30 Let op: -Bij have to / has to / had to moet je altijd er do/does/did bij halen. -'I am' wordt 'aren't I?' -Bij 'let's' krijg je altijd 'shall we?' -Als een zin met 'there' begint, dan komt dat weer terug na de komma. Ik ben laat, I am late, aren't I?

31 ...ook...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Zijn vrouw volgde hem niet.  -Z'n kinderen ook niet. His wife didn't follow him. -…………………………………………….

32 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Zijn vrouw volgde hem niet.  -Z'n kinderen ook niet. His wife didn't follow him. -Neither did his kids.

33 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. De trein komt niet. -De bus ook niet. The train won't come. -…………………..

34 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. De trein komt niet. -De bus ook niet. The train won't come. -Neither will the bus.

35 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Ik ben te laat. -Zij ook. I am late. -…………………….

36 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Ik ben te laat. -Zij ook. I am late. -So is she./So are they (Bij ‘be’ nooit extra ‘do’)

37 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Ik zag haar.Wij ook. I saw her.-………………....

38 ...ook. = So...... ...ook niet. = Neither/nor...... -Laat het 1e werkwoord terugkomen. -Als er maar 1 werkwoord is zet je er do/does/did bij. -De tijd blijft hetzelfde. Ik zag haar.Wij ook. I saw her.-So did we. ©BtB


Download ppt "In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:"

Verwante presentaties


Ads door Google