Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
Netwerken en sociaal kapitaal
Hefboom of slagboom Marc van der Meer LOB-netwerk 8 december 2011
2
Inhoud Netwerk literatuur: de kracht van sociale bindingen
HvA studie naar alumni Ecbo-onderzoek in het mbo Conclusies
3
Bronnen sociaal kapitaal?
Wat zijn netwerken? Veel organisatie/bedrijfssociologiche literatuur Veel arbeidsmarktliteratuur Bronnen sociaal kapitaal? Ouders/gezin (Van den Broek e.a., 2010; Bourdieu, 1989; Kraaykamp 2009; Brinkgreve, 2010; Perna & Titus, 2005) Peers (Karsten, 2006) School (Robèrt,2003; Parcel, 2010) Clubs/vereniging/vrijwilligerswerk (Volker & Flap, 2008; Chua, 2010). Sociaal kapitaal staat niet op zichzelf, maar is altijd verbonden met andere soorten kapitaal zoals menselijk kapitaal, cultureel kapitaal en financieel kapitaal. Sociaal kapitaal vormt zich via relaties tussen mensen. In de literatuur is onderscheid tussen 2 perspectieven: individueel en collectief. Het collectief perspectief richt zich op netwerken binnen en tussen groepen. Het individueel perspectief is gericht op aanwenden van sociaal kapitaal voor het individu. Dit onderzoek gaat over het individueel perspectief: hoe individuen in sociale relaties investeren en hulpbronnen benutten om doelen te bereiken 3
4
Metro London
5
Van bedrijfsorganisatie naar netwerken
Van clans naar bedrijfsorganisatie naar netwerken Relationele vormen van contracten Aan de rand van de organisatie is kennis vluchtig De organisatie heeft hierarchie nodig om kennis te bundelen: belang van kennismanagament
6
Bindingen De kracht van zwakke bindingen
De kracht van sterke bindingen
8
Open en gesloten innovatie (Chesbrough, 2003)
9
Stromen in het MBO
10
Plaatje innovatie NWO 2006
11
Model Hybride Organisaties
Leren centraal Werken centraal Volledig Hybride Deels Overwegend Vormen van werkplekleren Vormen van schools leren
12
Aanleiding tot studie sociaal kapitaal en studentenwerken
Sociaal kapitaal is ongelijk verdeeld (Battu, 2010; Behtoui, 2007). Problemen in het mbo/ hbo zoals schooluitval, switchen etc. Docenten en leerlingen lijken zich weinig bewust van belang sociaal kapitaal Waarom zouden we dit onderzoeken? We weten uit verschillend onderzoek dat sociaal kapitaal ongelijk verdeeld is over de samenleving. Sommige sociale omgevingen worden gekenmerkt door laaggeschoolde en werkloze mensen. Anderen door invloedrijke personen met een scala aan mogelijkheden en hulpbronnen. Het doel van dit onderzoek is om meer zicht te krijgen op het netwerk van mbo’ers en de mate waarin zij toegang hebben tot hulp tijdens hun opleiding. Met deze kennis hopen we dat scholen beter op de hoogte zullen zijn van behoeften van leerlingen en van terreinen waarop de school iets zou kunnen bijdragen (in verwerven sociaal kapitaal of ter compensatie). 12
13
HvA onderzoek naar alumni
(Balafkih, Imansoeradi, Meerman, Van der Meer, 2009) Drie jaar na afstuderen Netwerkopbouw etnisch gescheiden Conclusies
14
MBO onderzoek ‘Onzichtbare en zichtbare hand’ (Lin, 2008)
Hoe rijker het netwerk, hoe groter de opbrengst Er wordt in literatuur onderscheid gemaakt tussen algemeen en specifiek sociaal kapitaal. Algemeen sociaal kapitaal is het netwerk op zich: zoals de grootte ervan en de diversiteit. De veronderstelling is dat hoe groter, gevarieerder het netwerk en hoe meer status dit netwerk heeft, hoe groter de opbrengst. Op welk terrein de opbrengst is en op welk moment, is moeilijk te voorspellen. Je weet van tevoren niet waarbij en wanneer dit precies van nut gaat komen. Daarom spreekt Lin van de onzichtbare hand. Bij concrete zaken zoals schoolprestaties is dan ook niet te verwachten dat het netwerk een grotere rol speelt dan bijvoorbeeld vaardigheden van docenten of de gezinsomstandigheden. Ook uit ander onderzoek komt naar voren dat het netwerk aan deze dingen bijdraagt, maar met mate. Specifiek sociaal kapitaal is de mate waarin het netwerk benut kan worden voor een specifiek doel (de zichtbare hand). Voor mbo’ers kan de opbrengst zijn dat de schoolprestaties beter zijn (er zijn immers mensen in de omgeving zijn die kunnen helpen met schoolopdrachten), een scherper beroepsbeeld ontstaat (personen in het netwerk denken mee of adviseren hierover) of dat een leukere of uitdagender stageplaats wordt gevonden, of na de opleiding een baan. De opbrengst van sociaal kapitaal kan er op allerlei terreinen zijn. Onderzoek laat zien dat dit kan bijdragen aan de gezondheid, het welbevinden of het sneller vinden van een baan of een betere baan. Ook is er onderzoek dat laat zien dat sociaal kapitaal een klein effect heeft op schoolprestaties. 14
15
Onderzoeksvraag Is het sociaal kapitaal van belang voor de leerloopbaan van mbo’ers en in hoeverre besteden onderwijsinstellingen aandacht aan dit thema? 1. Hoe ziet het netwerk eruit 2. Ervaren mbo’ers toegang tot hulpbronnen? 3. Effecten op schoolsucces, beroepsbeeld en tevredenheid stage 4. Wat doen mbo-instellingen aan sociaal kapitaal? De eerste vraag is hoe ziet het netwerk eruit van familie, vrienden en kennissen? De toegang tot hulpbronnen heeft betrekking op zaken die relevant zijn voor de opleiding. Er is gevraagd naar toegang tot en niet naar feitelijke hulp omdat niet iedereen hulp nodig heeft. Tot slot is onderzocht wat instellingen doen volgens leerlingen en docenten. 15
16
Onderzoeksopzet Survey-onderzoek 1.556 mbo’ers, waarvan 20% vsv’ers
A-selecte steekproef Groepsinterviews met docenten van roc’s Schoolkenmerken Leerlingkenmerken Sector Geslacht mbo niveau 2/ Leeftijd Etnische afkomst Opleidingsniveau ouders Mate van maatschappelijke participatie De steekproef betrof leerlingen BOL in het laatste leerjaar van niveau 2 of 4 en van autochtone, surinaamse, marokkaanse en turkse afkomst. Van de verschillende onderzoeksvragen is onderzocht of er verschillen zijn op grond van schoolkenmerken en leerlingkenmerken (zie kader). Daar waar significante verschillen zijn gevonden, komen deze aan de orde bij de resultaten. Met mate van maatschappelijke participatie wordt lidmaatschap bedoeld van club of vereniging en het doen van vrijwilligerswerk 16
17
Meten van sociaal kapitaal
Voorkomende beroepen in het netwerk (PG) Toegang tot hulp in het netwerk (RG) Sociaal kapitaal kan op verschillende manieren worden gemeten en dat gebeurt ook. Een beroep dat iemand heeft is vaak een bepalende factor in de status en positie die iemand heeft en daarmee ook relevant voor het meten van sociaal kapitaal. Hoe meer mensen iemand kent op alle niveaus van de professionele hiërarchie, hoe groter de kans is dat de persoon toegang heeft tot een breed palet van mogelijk bruikbare bronnen. Deze gedachte ligt ten grondslag aan de ‘Position Generator’ (PG); Gert Jan gaat nu iets vertellen over de gebruikte instrumenten en het validiteitsonderzoek dat hij deed. 17
18
Position generator Huisarts (niet je eigen) Advocaat Manager
Politieagent Verpleegkundige Kapper Bakker Kok Schoonmaker De position generator aantal beroepen gemiddelde status van de beroepen (ISEI) variatie van beroepen aanname dat beroep staat voor toegang tot bronnen, en: meer en hogere beroepen kennen is meer toegang tot bronnen 18
19
Position generator Huisarts, chirurg, psychiater (niet je eigen)
Advocaat, notaris, rechter Manager, directeur, projectleider Politieagent, jongerenwerker, gevangenismedewerker Verpleegkundige, doktersassistent, tandartsassistent Kapper, schoonheidsspecialist(e) Bakker, slager, groenteboer Kok, ober, serveerster Schoonmaker, vuilnisman, glazenwasser Maar stel dat je iemand kent in een beroep dat er erg op lijkt? Geen advocaat, maar wel een rechter? Geen bakker, maar wel een slager? Daarom beroepenrijtjes van (meestal) drie beroepen. 19
20
Position generator In de vragenlijst ziet de position generator er zo uit. Zoals te zien is, wordt er gekeken naar wie het beroep heeft: is dat bijvoorbeeld een ouder, een vriend, of nog iemand anders? 20
21
Werkt de position generator?
Kennen leerlingen alle beroepen? Onduidelijke beroepen: leraar, dominee Dekking: weinig zorgberoepen Spreiding Conclusie: heldere beroepen, goed overzicht, voldoende variatie Begrijpen leerlingen de position generator? En begrijpen ze de position generator op dezelfde manier? Dat heb ik voor mijn stage bij ecbo onderzocht, door 34 leerlingen van mbo-4 niveau, uit verschillende sectoren, te interviewen. Kennen leerlingen alle beroepen?: Leerlingen konden bijna altijd een beroepsomschrijving geven, vooral als een vriend, vaak van dezelfde leeftijdsgroep, het beroep uitoefent. Vaak zijn dit praktische beroepen: automonteur, serveerster, kapper of vuilnisman. Ook beroepen die verder van hen afstaan, die ze vaak kennen via vrienden van hun ouders of ooms en tantes, worden vaak treffend omschreven. Zo doet een accountant ‘de boekhouding voor zijn klanten’. Sommige beroepen zijn onduidelijk, omdat ze voor verschillende leerlingen aan iets anders denken. Bij docent worden mensen genoemd die zijn werkzaam op vier verschillende niveaus: van basisschool en middelbare school tot mbo en universiteit. De diverse invullingen van dit beroep maakt het ongeschikt voor de position generator. En dominee: sommigen zien imam ook als dominee, anderen niet. Dekking: Ik heb leerlingen gevraagd of ze beroepen of beroepssectoren misten in de lijst. Alleen de zorg werd vrij veel genoemd. De meeste sectoren die voor mbo’ers belangrijk zijn dus opgenomen in de position generator. Spreiding: Uniek aan de gebruikte position generator is dat rijtjes van meestal drie beroepen zijn aangenomen. Dat zou kunnen betekenen dat je ‘altijd wel iemand kent’. Is dat ook zo? Nee, dat valt erg mee. Het gemiddeld aantal gekende beroepen en de variatie in antwoorden verschilt namelijk vrij weinig van de position generator die in een grote landelijke enquete is afgenomen. En die position generator telkens in losse beroepen of de respondenten iemand kenden. Ofwel, er zit genoeg spreiding in het aantal beroepen dat respondenten aankruisten. De conclusie is dus positief: de ecbo beroepenlijst geeft een goed overzicht van de relevante beroepen en laat voldoende variatie tussen de respondenten naar voren komen. 21
22
Resource generator RG meet toegang tot hulp in het netwerk
Voorbeeldvragen: Stimuleert iemand je om je mbo-opleiding af te maken? Heb je iemand die je kan helpen met huiswerk? Als dat nodig is, wie zou je dan om hulp vragen om een stageplaats te vinden? RG meet toegang tot hulp in het netwerk Voordelen: - meet specifieke bronnen die van belang zijn direct meet toegang tot bronnen van iedereen, ook van mensen zonder beroep Sociaal kapitaal is dus gemeten op 2 manieren, met de position generator en met de resource generator. Nu zal Wil van Esch de uitkomsten van de studie aan jullie presenteren. 22
23
Resultaten: het netwerk
Mannen > vrouwen Niveau > niveau 2 Het netwerk neemt toe met de leeftijd Surinamers groter netwerk dan Marokkanen en Nederlanders Surinamers netwerk met meer status dan Marokkanen Allochtonen hebben diverser netwerk dan autochtonen Mannen kennen meer mensen met beroepen en de beroepen hebben gemiddeld een hogere status in vergelijking met vrouwen. Ditzelfde geldt voor het hogere niveau 4 t.o.v. niveau 2. Ook uit ander onderzoek komt dit naar voren. Er werden geen noemenswaardige verschillen gevonden tussen de sectoren (techniek, economie en zorg&Welzijn). Wel kennen mbo’ers meer mensen met beroepen uit de sector van hun opleiding. Surinamers hebben een iets groter netwerk dan marokkanen en nederlanders Ook hebben surinamers een netwerk met gemiddeld een iets hogere status dan Marokkanen Nemen we de drie allochtone groepen samen, dan hebben deze een diverser netwerk dan nederlanders. Dit is een opvallende uitkomst, waar Wil bij de conclusies meer over zal vertellen. Nederlanders hebben vaker een ouder met een beroep ingevuld Marokkanen vaker een broer of zus Surinamers vaker andere familieleden Turken vaker vrienden en vriendinnen. Het opleidingsniveau van de ouders lijkt gek genoeg weinig invloed te hebben. Er zijn geen verschillen gevonden in het netwerk van leerlingen met hoog of laag opgeleide ouders. Maatschappelijke participatie speelt wel een grote rol. Lidmaatschap van club of vereniging en het doen van vrijwilligerswerk gaat duidelijk samen met een groot en gevarieerd netwerk met een hoge status. Maar het hebben van een netwerk, hoeft nog niet te betekenen dat een mbo’er daar ook iets aan heeft. Met andere woorden, biedt het netwerk ook toegang tot hulp? Voor dit onderzoek: toegang tot hulp bij de opleiding zelf, bij de beroepskeuze en het vinden van een stageplaats of (later) een baan? 23
24
Resultaten: toegang tot hulpbronnen
Gezinsleden belangrijkst Kennissen minst belangrijk Vrouwen meer dan mannen Hoe ouder, hoe minder hulp Niveau 4 vaker geen hulp dan niveau 2 Autochtonen meer hulp dan allochtonen Marokkaanse respondenten minste toegang tot hulp Bij toegang tot hulp spelen gezinsleden de belangrijkste rol en ouders in het bijzonder. Kennissen worden minst belangrijk gevonden. In tegenstelling tot wat we eerder zagen bij de omvang, status en diversiteit van het netwerk, zijn hierbij niet de mannen in het voordeel, maar (op surinamers na) de vrouwen. Deze vrouwen ervaren meer toegang tot hulp. Vrouwen ervaren meer hulp in het nabije netwerk van gezin en goede vrienden. Mannen meer in het netwerk van kennissen op afstand Ook als we kijken naar leeftijd is een ander beeld te zien dan bij het netwerk: hoe ouder, hoe minder hulp er beschikbaar is. Bij vergelijking van de niveaus 2 en 4 komt het op niveau 4 vaker voor dat er niemand van de familie, vrienden of kennissenkring kan helpen. Dit geldt vooral voor allochtone respondenten. Wanneer we de etnische groepen vergelijken, dan zijn het juist de nederlandse mbo’ers die meer toegang tot hulp ervaren dan de drie andere etnische groepen. Surinaamse vrouwen ervaren opvallend weinig toegang tot hulp. Dit geldt ook voor Marokkaanse mannen. Net als bij het netwerk, geldt dat het opleidingsniveau van de ouders weinig uit lijkt te maken voor de mate waarin er toegang is tot hulp. En ook hierbij geldt weer dat participatie in club, vereniging, en vrijwilligerswerk samen gaat met veel toegang tot hulp bij de opleiding, bij de beroepskeuze, en bij het vinden van een stageplaats of baan. 24
25
Resultaten: effecten Algemeen:
Toegang tot hulp meer effect dan netwerk zelf Schoolsucces: Hogere beroepen, iets hogere schoolprestatie Meer toegang tot hulp, iets hogere schoolprestaties VsVérs minder toegang tot hulp Beroepsbeeld: Hulp bij de beroepskeuze draagt vooral op niveau 2 aan een scherp beroepsbeeld Tevredenheid stage: Geen effecten, vooral de school is van belang We hebben gekeken naar de effecten van sociaal kapitaal op: Schoolsucces (prestaties en al dan niet schooluitval) Scherpte van het beroepsbeeld Tevredenheid over de stage. Een oorzakelijk verband kunnen we met dit type onderzoek niet aantonen, alleen of er een verband is. Wel is eerder voor te stellen dat een goed netwerk bijdraagt aan schoolprestaties dan andersom. Wanneer we kijken naar algehele gemiddelden van groepen, dan zijn de effecten van het netwerk zelf klein en effecten van toegang tot hulp iets groter. Er blijken wel grote verschillen te zijn: van leerlingen met een summier netwerk en vrijwel geen toegang tot hulp tot leerlingen met een groot en gevarieerd netwerk en toegang tot hulp in overvloed. Wil zal hier straks verder op in gaan. Schoolsucces: het effect van sociaal kapitaal is, zoals ook uit ander onderzoek blijkt, klein. Het is ook niet te verwachten dat dit effect groot is omdat bijvoorbeeld vaardigheden van docenten veel meer gewicht in de schaal legt. Toch is er een significant effect: Een netwerk met een hogere status, gaat samen met betere schoolprestaties. Het netwerk van vsv-ers is in alle opzichten vergelijkbaar met dat van opleidingsvolgers. Geen verschillen dus in grootte etc. Vsv-ers hebben tijdens de mbo opleiding in alle opzichten minder toegang tot hulp ervaren. Dit lijkt erop te wijzen dat ontberen van hulp de kans op voortijdig schoolverlaten vergroot. Dit verschil geldt overigens niet voor allochtone groepen en ook niet voor de sector techniek. Beroepsbeeld Het netwerk zelf lijkt geen effect te hebben op de scherpte van het beroepsbeeld. Hulpbronnen wel. Vooral op niveau 2 zijn personen met wie mbo-ers kunnen praten over wat ze willen worden, die veel weten over beroepen e.d. bij aan een scherp beroepsbeeld. Tevredenheid over de stage De redening is dat mbo’ers die beschikken over een netwerk dat hen kan helpen bij het vinden van een stageplaats eraan bijdraagt dat betrokkene een leukere of uitdagender stageplaats weet te bemachtigen dan leerlingen die het met het stagebestand van de school moeten doen. Hier zijn geen significante verbanden gevonden. Wel is opvallend dat Surinaamse leerlingen het minst tevreden zijn over hun stage, terwijl zij wel het grootste netwerk hebben en een netwerk met de hoogste status. 25
26
Resultaten: wat instellingen doen
Volgens leerlingen: Contact leggen met bedrijf (75%) Houding tijdens stage/werkbezoek (75%) Netwerk in kaart brengen (30%) Digitale netwerken (30%) Volgens docenten: Meesten erkennen belang, maar doen weinig Wel in kader LOB/stage contact leggen/houdingsaspecten Bij sommige opleidingen is netwerk inherent aan beroep Sommige docenten wenden eigen netwerk aan Aan de leerlingen uit dit onderzoek is voorgelegd of de school aandacht besteedt aan contact leggen met een bedrijf, houdingaspecten of zij hun netwerk in kaart hebben moeten brengen en in hoeverre aandacht was voor digitale netwerken als middel om een netwerk op te bouwen. De bovenste twee aspecten kwamen in driekwart van de gevallen voor. De onderste twee iets minder dan een derde. Opvallend was dat er op niveau 2 doorgaans meer aandacht wordt besteedt aan deze zaken dan op niveau 4. De resultaten van docenten zijn indicatief, beperkt tot interviews met 2 groepen docenten van 2 roc’s. Het onderwerp heeft de aandacht en het belang wordt door bijna alle gesproken docenten ingezien, maar er wordt nog weinig aan gedaan. Sommigen hadden hier niet eerder aan gedacht. Een enkeling vindt het niet nodig om hier aandacht aan te besteden. De indruk bestaat dat docenten die zelf ook aandacht aan hun netwerk besteden en bijvoorbeeld zelf uit het bedrijfsleven komen, hier ook bij hun leerlingen meer oog voor hebben. 26
27
Conclusies (1) Conclusies eerder indicatief dan representatief voor hele mbo SK groeit met de jaren, kan worden ontwikkeld, gebeurt via mbo-onderwijs nog maar mondjesmaat Aandacht mbo’ers voor SK in examenjaar nog beperkt : diplomagerichtheid Mbo’ers verschillen qua SK: m/v, niveau 2/4, etniciteit Echter niet sociale achtergrond Indicatief vs. representatief: respons weliswaar zo’n 1600, desondanks 10%, via web-enquete, dus computer vereist. Enige voorzichtigheid op z’n plaats. 2. Vergeleken met onderzoek Van der Gaag e.a. van zo’n 10 jaar geleden onder representatieve steekproef Nederlanders (het ging dan merendeels om Nederlanders met een baan). Mbo’ers hebben minder sociaal kapitaal: leeftijd bij ons: 17-21j, bij Van der Gaag 18-64j. Zie ook dit onderzoek: onderscheid tussen niveau 2 en niveau 4. Zie voorliggend onderzoek, zie ook Meijers, Kuijpers (2010). Dat de volwassen NL-er een groter en diverser netwerk heeft is niet verwonderlijk. Sociaal kapitaal neemt toe met de jaren weten we uit onderzoek en mbo-ers zijn jong en hebben nog volop de gelegenheid om nieuwe mensen te leren kennen met beroepen en ook met hogere beroepen. 3. Zie verkennend onderzoek Petit e.a. 2010 4. Etniciteit: all. iets gevarieerder netwerk, vooral S & T. Contrasteert met Verhaeghe en andere literatuur met als hoofdlijn dat all. over minder sk beschikken. Wel in overeenst. met recent onderzoek van Van Tubergen (Mar. minder dan aut., geldt niet voor T.). Verklaringen v. Tub.: T. vaker in trad. beroepen met daardoor meer kans op interactie met mensen met hoge status. Andere verklaring: onder T. grote groep schoonmakers met ook meer kans mensen met hoge status te ontmoeten thuis of op kantoor. Aut. wel iets meer toegang tot netwerk. Niveau 2-4: 2 meer hulpbronnen. Dit kan erop wijzen dat deze jongeren op het hogere niveau 4 hun ouders zijn voorbijgestreefd en dat deze ouders nog weinig kunnen bijdragen. Ook kan het zijn dat de opleiding doordat deze niet algemeen, maar vakinhoudelijk is, het voor ouders moeilijk maakt om bij te kunnen dragen. 5.Kan erop wijzen dat mbo-bevolking tamelijk homogeen is, ander beeld als ook havisten/vwo’ers erbij waren betrokken. Wellicht ook te maken met wijze van meten? Opvallend: weinig kennis voorhanden over sociale achtergrond van mbo’ers in Nederland
28
Conclusies (2) Beperkte invloed SK op effectmaten (schoolprestaties, beroepsbeeld, tevredenheid stage) Deelname aan opleiding hangt samen met SK (met name toegang hulpbronnen) Eveneens invloed deelname aan clubs, verenigingen, vrijwilligerswerk op SK Aandacht in mbo-onderwijs nog beperkt, kan beter Hefboom of slagboom? Notitiepagina: 1. Zelfgerapporteerde schoolprestaties. Meerderheid (van de blijvers) schat prestaties minimaal als redelijk tot goed in. Mogelijke ruis door zelfrapportage. Ook bij tevredenheid stage meesten tevreden, dus weinig variatie. Komt overeen met studies elders, o.a. Robert. Er zijn maar weinig studies waarin sk is onderzocht samen met invloed van gezins-, school- en andere invloeden. In die studies waarin dat wel is gedaan is algemeen beeld: sk heeft los van andere invloeden (gezin, school, buurt, andere) zelfstandige invloed. 2. Zowel bij de opleiding, beroepskeuze en vinden van stageplaats geven blijvers aan meer hulp te krijgen/ervaren dan verlaters. Ook hoofdconclusie in recent Australisch onderzoek (van Semo & Karmel 2011) 3. Strookt met veel ander onderzoek. Verklaring: Chua (2010), vrijwilligers zijn socialer, communicatiever ingesteld hetgeen helpt bij contacten/netwerken 4. 5. Vraag was uitgangspunt voor ons onderzoek. Nog niet eenduidig te beantwoorden, sk als netwerk dient zich meer aan als mbo’er baan zoekt. Algemeen beeld uit ons onderzoek: de meeste respondenten beschikken in bepaalde mate over een netwerk en hulpbronnen, maar bepaalde groepen en individuen ontberen een netwerk en toegang tot hulp: ‘risicogroepen’. Deze risicogroepen zijn niet altijd goed te herkennen en komen voor binnen de verschillende niveaus, sectoren, etnische groepen e.d. Hoe herken je bijv. een voortijdig schoolverlater? Bij sk als hulpbronnen zijn er aanwijzingen dat sk bij opleidingvolgers als hefboom werkt en gebrek aan sk bij vsv’ers als slagboom. Ook aanwijzingen bij Mar. dat sk eerder als slagboom dan als hefboom werkt. Maakt hun positie kwetsbaar, ook voor latere arbeidsmarkt. Zie recent onderzoek FNV Jong (2011). Daaruit blijkt dat de helft van de onderzochte allochtone jongeren een goed netwerk missen om hun kansen op een baan te vergroten. Bij aut. is dat 30%. Mogelijk is het een idee om in plaats van een generiek aanbod van de school voor alle leerlingen te realiseren, juist voor deze groep iets te betekenen.
29
Ontwikkelpunten Bij onderdelen in de vragenlijst wellicht iets meer toelichting (bijv. ‘Ken je iemand’) De Multiberoepen PG zou na bewerking bruikbaar kunnen worden gemaakt voor scholen Inzichten uit studie zouden besproken kunnen worden met roc’s (teams, slb’ers, stagebegeleiders, etc.)
30
Resultaten: kerncijfers
Aantal Niveau 2: 1020 bol’ers Niveau 4: 536 bol’ers Etniciteit 60% aut., 13-14% bij 3 all. groepen Etn. naar niveau Niveau 2: 50% aut, 22% Mar, 14% Sur/Tur Niveau 4: 65% aut, 10% Mar, 13% Sur/Turk Geslacht 57% vr 43% m Leeftijd Niveau 4 gem. 1 jaar ouder Opleidingsniveau ouders Grote verschillen: ruim helft Mar. ouder hooguit lagere school, bij aut. 4% Geen verschil niveau 2 en 4 Vr. mbo’ers iets vaker laag/hoog, m. iets meer midden Opleidingsniveau broer/zus Mbo’ers niveau 2 vaker broer/zus met lager opleidingsniveau dan mbo’ers niveau 4 30
31
Resultaten: kerncijfers
Goede vrienden M: gem. 9,2 Vr: gem. 6,2 Lidmaatschap club/vereniging M: 55% Niveau 4: 52% Aut: 54% Vr: 42% Niveau 2: 38% All: 34-40% Vrijwilligerswerk Niveau 4: 27% Aut: 26% Niveau 2: 17% All: 18-21% Bijbanen M: 72% Niveau 4: 72% Aut: 75% Vr: 65% Niveau 2: ca. 60% All: 54-60% Schoolprestaties 60% goed, 33% voldoende, 7% onvold.-slecht. Vr. beter dan m., niveau 4 beter dan niveau 2. Beroepsbeeld 53% zegt beroepskeuze te hebben gemaakt 31% twijfelt tussen beroepen 14% weet het niet 2% is er niet mee bezig 31
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.