Download de presentatie
1
K O E K J E S
2
Op tafel stond een trommel met het dekseltje gesloten
Op tafel stond een trommel met het dekseltje gesloten. Er zaten koekjes in en die had oma meegebracht. Het waren zeven koekjes met rozijntjes en met noten. Daar was iets heel bijzonders mee, want net waren er acht! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen acht kabouters met een rode puntmuts aan. Die hadden erge honger en díé hebben het gedaan!’
3
Ze hadden thuis bij Diederik een trommeltje met koeken Voor als hij terug van school kwam, ’s middags, na de rekenles. Daar stond het boven op het plankje tussen alle boeken. Er zaten zeven notenkoekjes in. O, nee, maar zes! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen negen mannen met een brandweerauto aan. Die klommen op een ladder en díé hebben het gedaan!’
4
In ’t keukenkastje stond een trommel, bij de blikjes eten, Verstopt achter de fles azijn en potjes met olijf. Er zaten notenkoekjes in; zou Diederik dat weten? Daar was iets heel bijzonders mee: het waren er maar vijf! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen tien agenten met politiehonden aan. Die roken waar de trommel stond. Díé hebben het gedaan!’
5
Op zolder thuis bij Diederik lag heel veel oude rommel
Op zolder thuis bij Diederik lag heel veel oude rommel. Hij zat ertussen en zijn moeder vroeg: ‘Wat doe je hier?’ ‘Ik hoorde iets,’ zei Diederik, ‘toen vond ik deze trommel. Er zitten koekjes in, maar ach, het zijn er nog maar vier.’ ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen elf bandieten met hun inbreekspullen aan. Die zochten onze koekjes, mam. Díé hebben het gedaan!’
6
Beneden in de kelder klonk geritsel en gestommel
Beneden in de kelder klonk geritsel en gestommel. Wie kroop daar door het donker? ‘Au!’ Wie stootte daar zijn knie? Verscholen achterop de plank vond Diederik een trommel. Daar zaten nog wel koekjes in, maar ’t waren er maar drie! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen twaalf muizen uit hun holletje vandaan. Die hadden zin in koekjes en díé hebben het gedaan!’
7
Waar was nou toch die trommel. Diederik zocht al een uur
Waar was nou toch die trommel? Diederik zocht al een uur. Hij zocht op het balkon en in de douche en de wc. Toen vond hij hem! Het trommeltje stond achter in de schuur. Er zaten haast geen koekjes in, het waren er maar twee! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen dertien tantes op hun damesfietsen aan. Die reden zo ons schuurtje in. Díé hebben het gedaan!’
8
Wie snuffelde in de tuin. Wie zat daar met een schepje
Wie snuffelde in de tuin? Wie zat daar met een schepje? Het was de kleine Diederik, die in een gat verdween. Hij hield een trommel koekjes hoog en riep: ‘Haha, ik heb ze!’ Maar toen hij onder ’t deksel keek, zag hij er nog maar één! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen veertien hele grote graafmachines aan. Die groeven hier een diepe kuil. Díé hebben het gedaan!’
9
Toen Diederik uit school kwam, zei zijn moeder: ‘Lieve jongen, pak jij maar fijn een koekje uit het trommeltje, hoor knul! Je hebt zo hard gewerkt vandaag, je gaat vooruit met sprongen!’ Maar toen ze onder ’t deksel keken, zagen ze er… nul! ‘Wie is er met zijn vingers aan het trommeltje gekomen? Wie heeft er zonder dat het mocht een koekje weggenomen? Was jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik! Er kwamen vijftien kinderen met boekentasjes aan. Die wilden met me mee naar huis. Díé hebben het gedaan!’
10
‘Waar zijn ze dan. ’ riep mama boos. ‘Waar zijn ze dan gebleven
‘Waar zijn ze dan?’ riep mama boos. ‘Waar zijn ze dan gebleven?’ Ze dacht dat Diederik de trommel zelf had leeggemaakt! ‘De kindjes waren hier,’ riep hij, ‘ze waren hier zo-even. Ze zeiden dat het koekje overheerlijk had gesmaakt!’
11
Toen werd er aan de deur gebeld en Diederik deed open
Toen werd er aan de deur gebeld en Diederik deed open. Daar stond een lange rij en iedereen die zei beleefd: ‘Wij komen u bedanken voor de koekjes en we hopen dat u misschien voor ons nóg zo een lekker koekje heeft!’
12
‘Helaas, het trommeltje is leeg,’ zie mama en ze lachte, ‘maar straks komt oma op bezoek en die brengt koekjes mee. Als u gezellig binnenkomt, dan kunt u op haar wachten, Dan krijgt u allemaal alvast een heerlijk kopje thee.’
13
‘Waar blijft ze toch. Waar is ze nou. Want oma zou toch komen
‘Waar blijft ze toch? Waar is ze nou? Want oma zou toch komen? Er is toch niet een dief geweest die haar heeft meegenomen? Weet jij het, Diederik?’ ‘O nee, mama, niet ik!’
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.