Download de presentatie
1
VESALIUS ( )
5
BOUW DWARSGESTREEPTE SPIER
Dwarsgestreepte spieren worden WILLEKEURIG bezenuwd, ze staan onder de controle van ons bewust zenuwstelsel. Spiercellen kunnen samentrekken en daardoor een kracht ontwikkelen. Spierbuik met vlies en pezen Pezen bestaan uit collageen en zijn NIET SAMENTREKBAAR Spierbundels Spiercellen of spiervezels Spierfibrillen
6
SPIER MET OORSPRONG EN AANHECHTING
7
Spierbundel: groep spiervezels
8
Spiervezel of spiercel
9
Spierfibrillen (myofibrillen)
11
Bouw dwarsgestreepte spier
Spierbundel Spiervezel of spiercel Spierfibrillen
13
BEZENUWING Een spier kan pas samentrekken na een ‘elektrisch’ bevel vanuit de hersenen dat gaat via het ruggenmerg en de zenuwen en aankomt in de motorische eindplaat. Die zenuwprikkel kan vervangen worden door een elektrische prikkel uit een apparaat (elektrostimulatie). Een groep spiervezels die door één motorische eindplaat wordt bediend noemt men een motorische eenheid ( motor unit). Die varieert van 1 tot 100 spiervezels.
14
Motorische eindplaat
15
Motorische eindplaat
16
ELEKTROSTIMULATIE
17
BOTOX Er zijn een groot aantal krachtige vergiften en geneesmiddelen die invloed uitoefenen op de neuromusculaire overgang, bijvoorbeeld BOTOX dat wordt gebruikt om aangezichtsspieren te verlammen, CURARE dat gebruikt wordt door Zuidamerikaanse indianenstammen op hun blaaspijltjes en ZENUWGASSEN.
20
HYPERTROFIE EN ATROFIE
Trainen van een spier zorgt voor meer fibrillen waardoor de spier dikker en sterker wordt: HYPERTROFIE bvb bodybuilder Een spier die een tijd lang niet gebruikt wordt bvb onder gips, gaat spierfibrillen verliezen, dunner worden en minder sterk: ATROFIE
21
Hypertrofie en Atrofie
22
Spierstofwisseling Om een spier te laten samentrekken is er zuurstof en glycogeen (spiersuiker) nodig. De zuurstof vanuit de ademhaling ‘verbrandt’ de suiker. Dit verbrandingsproces levert energie onder de vorm van warmte en energie die nodig is om de spierfibrillen in elkaar te laten schuiven = spiercontractie
23
Glucosestofwisseling
Suikermoleculen komen in bloedbaan Insuline uit pancreas vormt glucose om tot glycogeen dat wordt opgestapeld in lever en spieren of wordt omgezet in vetdruppels die worden vervoerd naar de vetcellen
24
+ = VOEDSEL ADEMHALING SPIJSVERTERING BLOED GLUCOSE WARMTE KOOLZUURGAS
SPIERSUIKER (Glycogeen) + ZUURSTOF (O2) = ENERGIE AFVALSTOFFEN SAMENTREKKING MELKZUUR LEVER GLYCOGEEN
25
SPIERTONUS Zelfs op een spier in rust staat nog altijd een spanning, de TONUS die er voor zorgt dat we zonder inspanning onze houding (zit, staan enz) kunnen behouden. Teveel tonus = hypertonie bvb spasticiteit Te weinig tonus = hypotonie bvb floppy child
26
Hypertonie - Hypotonie
27
ONDERBEEN DORSAAL: KUITSPIEREN
m. gastrocnemius of tweelingspier m. soleus of scholspier m. plantaris longus of lange zoolspier
28
SKELET BENEN Femurcondylen Kuitbeenhoofd Hielbeenknobbel
29
GASTROCNEMIUS of TWEELINGSPIER
O: met twee koppen op uiteinden dijbeen (femurcondylen) A: samen met soleus en plantaris longus in een gemeenschappelijke achillespees op de hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken
30
M. soleus of scholspier: O: kuitbeenhoofd A: met achillespees op hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken M. plantaris longus of lange zoolspier: O: laterale condyl dijbeen A: met achillespees op hielbeenknobbel W: hiel heffen en voet strekken
31
Voet strekken of extensie voet
32
GASTROCNEMIUS
33
ACHILLESPEES
34
ACHILLESHIEL
35
DIJ DORSAAL: HAMSTRINGS
m.biceps femoris of tweehoofdige dijspier m.semimembranosus of halfvliezige spier m. semitendinosus of halfpezige spier
36
SKELET HEUP/DIJBEEN Zitbeenknobbel Mediale condyl scheenbeen
Kuitbeenhoofd
37
BICEPS FEMORIS O: zitbeenknobbel A: kuitbeenhoofd
W: buigen knie en strekken heup
38
SEMIMEMBRANOSUS O: zitbeenknobbel A: mediale condyl scheenbeen
W: buigen knie en strekken heup
39
SEMITENDINOSUS O: zitbeenknobbel A: binnenkant scheenbeen
W: buigen knie en strekken heup
41
DE BILLEN
42
BILSPIEREN Gluteus maximus of grote bilspier Gluteus medius of middenste bilspier Gluteus minimus of kleine bilspier
43
Bilspieren: glutei
44
SKELET HEUP/DIJBEEN Heupbeen Trochanter major Ruwe lijn dijbeen
45
GLUTEUS MAXIMUS O: achterkant heupbeen A: ruwe lijn dijbeen
W: strekken heup en abductie dij
46
: GLUTEUS MEDIUS en GLUTEUS MINIMUS
O: heupbeen A: grote trochanter W: strekken heup en abductie dij
49
DE RUG
50
RUGSPIEREN M. trapezius of monnikkapspier M. latissimus dorsi of brede rugspier Spieren van de wervelzuilgoot
51
SKELET RUG Achterhoofd Schoudertop Kleine knobbel opperarmbeen
Heupbeen
52
LATISSIMUS DORSI O: doornuitsteeksels laatste 6 borstwervels, heupkam en laatste 3 ribben A: kleine knobbel opperarmbeen W: trekt de opgeheven arm omlaag en adduceert de arm. Hij vormt de achterste okselplooi
53
KLIMSPIER
54
LATISSIMUS DORSI
55
TRAPEZIUS O: van achterhoofd tot laatste borstwervel A: schoudertop
W: strekken van hoofd en nek, heffen van de schouderbladen
56
TRAPEZIUS
57
ONDERBEEN VENTRAAL
58
SPIEREN VOORZIJDE ONDERBEEN
M. tibialis anterior of voorste scheenbeenspier M. fibularis longus of lange kuitbeenspier M. fibularis brevis of korte kuitbeenspier
59
SKELET ONDERBEEN Laterale condyl scheenbeen Buitenrand kuitbeen
Middenvoetbeen I
60
TIBIALIS ANTERIOR O: laterale condyl scheenbeen A: middenvoetsbeen I
W: buigen voet en heffen binnenrand van de voet
61
TIBIALIS ANTERIOR
62
FIBULARIS LONGUS O: buitenrand kuitbeen
A: de pees loopt achter de buitenenkel naar de onderkant van middenvoetsbeen I W: voet strekken en heffen buitenrand voet
63
FIBULARIS BREVIS O: buitenrand kuitbeen A: onderkant middenvoetsbeen V
W: voet strekken en heffen buitenrand voet
64
BOVENBEEN:VENTRAAL
65
SPIEREN VOORZIJDE DIJBEEN
M. quadriceps femoris of vierhoofdige dijspier M. sartorius of kleermakerspier M. tensor fasciae latae of spanner van de dijschede De groep van de adductoren of aanvoerders van de dij
66
SKELET HEUP EN DIJBEEN Darmbeen Voorste en bovenste darmbeenknobbel
Grote trochanter
67
SKELET BEEN Knieschijf Binnenkant scheenbeen Scheenbeenknobbel
68
QUADRICEPS: RECTUS FEMORIS
O: voorste, bovenste darmbeenboord A: voorste scheenbeenknobbel W: strekken knie en buigen heup
69
Knie strekken
70
Flexie heup
71
RECTUS FEMORIS
72
VASTUS MEDIALIS en VASTUS LATERALIS
VASTUS MEDIALIS O: binnenzijde dijbeen VASTUS LATERALIS O: grote dijbeenknobbel (trochanter) VASTUS INTERMEDIUS O: bovenkant dijbeen RECTUS FEMORIS Deze 4 spieren samen vormen de quadriceps. Ze hechten aan in één eindpees aan de voorste scheenbeenknobbel. Ze dienen voor het strekken van de knie.
73
Knie-extensie
74
SARTORIUS O: voorste, bovenste darmbeenknobbel
A: binnenkant scheenbeen naast de scheenbeenknobbel W: buigen knie en buitenwaarts draaien dijbeen (kleermakerszit)
75
Kleermakerszit
76
TENSOR FASCIAE LATAE O: voorste en bovenste darmbeenboord
A: buitenste condyl van het scheenbeen W: flexie en abductie heup
77
TENSOR FASCIAE LATAE of SPANNER VAN DE DIJSCHEDE
78
SKELET HEUP en DIJBEEN: ADDUCTOREN
79
DE ADDUCTOREN of DIJAANVOERDERS
M. adductor longus of lange dijaanvoerder M. adductor magnus of grote dijaanvoerder M. adductor brevis of korte dijaanvoerder M. gracilis of slanke dijaanvoerder M. pectineus of kamspier
80
ADDUCTOREN, stevig pak spieren aan de binnenzijde van de dij
81
ADDUCTOREN Adductor brevis Pectineus Adductor longus Adductor magnus
Gracilis
82
ADDUCTOREN
83
Training adductoren
84
DE SPIEREN VAN DE ROMP: VENTRAAL
85
BUIKSPIEREN M. rectus abdominis of rechte buikspier M. obliquus abdominis externus of buitenste schuine buikspier M. obliquus abdominis internus of binnenste schuine buikspier M. transversus abdominis of dwarse buikspier M. diafragma of middenrif
86
SKELET ROMP Borstbeen Ribkraakbeen Schaambeen
87
RECTUS ABDOMINIS O: borstbeen en ribkraakbeen 5 tot 7 A: schaambeen
W: buigt de romp naar voor
89
OBLIQUUS EXTERNUS
90
BUITENSTE SCHUINE BUIKSPIER
91
TRANSVERSUS ABDOMINIS of DWARSE BUIKSPIER
92
SPIEREN VAN BORSTKAS EN HALS
M. pectoralis major of grote borstspier M. pectoralis minor of kleine borstspier M. sterno-cleido-mastoideus of borstbeen-sleutelbeen-tepelspier M. platysma of platte huidspier van de hals
93
PECTORALIS MAJOR en PECTORALIS MINOR
O: sleutelbeen en borstbeen A: opperarmbeen W: adductie arm De grote borstspier vormt de voorkant van de oksel O: naast het borstbeen op ribben 2 tot 5 A: ravenbekuitsteeksel schouderblad W: trekt het schouderblad naar beneden en naar voor
94
Borstbeen-sleutelbeen-tepelspier Sterno-cleido-mastoideus
O: borstbeen en sleutelbeen A: tepelvormig uitsteeksel slaapbeen W: buigen en draaien hoofd
95
PLATYSMA
96
SPIEREN VAN SCHOUDER EN ARM
97
SPIEREN VAN SCHOUDER EN ARM
M. deltoideus of deltaspier M. biceps brachii of tweehoofdige armbuiger M. triceps brachii of driehoofdige armstrekker
98
SKELET SCHOUDER EN ARM Schoudertop Opperarmbeen/humerus
Spaakbeen/radius Ellepijp/ulna
99
DELTOIDEUS of DELTASPIER
O: sleutelbeen, schoudertop en schouderbladgraat A: deltaknobbel opperarmbeen W: abductie arm
100
BICEPS BRACHII of TWEEHOOFDIGE ARMBUIGER
O: de lange kop op de knobbel boven het schoudergewricht, de korte kop op het ravenbekuitsteeksel A: spaakbeen W: buigt de arm en supineert
103
TRICEPS of DRIEHOOFDIGE ARMSTREKKER
O: met twee koppen op het opperarmbeen en met de lange kop op de knobbel onder het schoudergewricht A: uiteinde ellepijp W: strekt de arm
104
TRICEPSOEFENING: armen strekken
105
BICEPS en TRICEPS
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.