Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdStijn Boender Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
4. Gezinnen als vragers van goederen
2
gedrag van de consument
individuele vraag aggregatieve vraag
3
1. Theorie van het consumentengedrag
Uitgangspunten: consument besteedt zijn (relatief beperkt) inkomen optimaal, d.i. zodanig dat het hem – volgens zijn persoonlijke voorkeuren - de grootst mogelijke voldoening of ‘nut’ verschaft méér nut is altijd béter Vroegere theorie: nut is ‘kardinaal’ meetbaar (iets heeft “zóveel” nut) Moderne theorie: nut is enkel ‘ordinaal’ meetbaar (iets heeft “meer of minder” nut dan iets anders)
4
1.1.1 Vroegere theorie: grensnuttheorie (‘kardinaal’)
‘grensnut’ of ‘marginaal nut’: = nut van een bijkomende eenheid van een goed 1e wet van Gossen: Marginaal nut kent een dalend verloop 2e wet van Gossen: De consument besteedt zijn middelen zodanig dat zijn laatste euro’s naar goederen gaan met een gelijk marginaal nut opm: deze 2 wetten spelen ook in de moderne theorie nog mee 2e wet v gossen: zo niet, dan kan hij beter switchen naar het goed met een hoger grensnut, want “meer is altijd beter”
5
1.1.2 Moderne theorie (‘ordinaal’)
Uitgangspunten: Geldt voor onbepaald aantal goederen, maar theorie is uitgewerkt voor 2 goederen Consument kan voorkeuren of preferenties (subjectief en individueel) uitspreken voor goederencombinaties Consument kan ook indifferenties uitspreken Consument verkiest een goederencombinatie waarin hij van béide goederen méér heeft, bóven een combinatie met minder (‘meer is beter’)
6
Indifferentiekromme: verbindt indiffe-rente goederen-combinaties
dalend omdat gelijk nut bij meer van het ene, minder van het andere impliceert convex conform de wet van het afnemend grensnut Bijv. cd’s en boeken: p = 10 boeken en 1 cd - t = 2 boeken en 5 cd’s opmerking: de grafieken van het consumentengedrag zijn enkel ter illustratie om de uitleg in het handboek of op de slides beter te begrijpen !
7
Indifferentiekaart: volledige voorkeur-ordening van een consument indiffirentiecurven verder van de oorsprong = meer nut (‘meer is beter’)
8
Budgetlijn: verbindt de goede-rencombinaties die de consument nét kan betalen (alle combinaties links van de lijn liggen binnen het budget)
9
Optimale combinatie: = die combinatie die - én betaalbaar is - én maximaal nut verschaft grafisch: punt óp de budgetlijn en op de hoogst gelegen indifferentiecurve (punt E)
10
1.2 (p. 55) Echter: voorkeuren veranderen (door seizoenen, ouder worden, reclame, technische vooruitgang, humeur, …) en leiden zo tot een andere indifferentiekaart, en dus tot een ander evenwicht …
11
En ook inkomens veranderen …
(p. 56) En ook inkomens veranderen …
12
En tenslotte veranderen ook prijzen …
Wél: Prijswijzigingen hebben: substitutie-effect: = relatief duurder geworden product wordt vervangen door relatief goedkoper inkomens-effect: = verhoging (i.g.v. prijsdaling) van de koopkracht waardoor van beide goederen meer kàn gekocht worden (niet het geval op de grafiek)
13
2. De vraag 2.1 Bepaling Individuele vraag = hoeveelheden die iemand zóú kopen bij alternatieve prijzen geldt ‘ceteris paribus’ = andere factoren (prijs van andere goederen – inkomen – voorkeuren) worden als constant verondersteld relatie is negatief = als P↑ => V↓ en vice versa
15
Totale vraag (of aggregatieve vraag of marktvraag) = som van de individuele vraagcurves
(wordt in de praktijk bekomen door marktonderzoek)
16
Verklaring v/h dalend verloop v/d vraag
Substitutie-effect (cfr. supra) Inkomenseffect (cfr. supra) Wet van het afnemend marginaal nut (cfr. supra 1e wet van Gossen) Enkel voor totale vraag: bij een lagere prijs komen ook nieuwe vragers bij
17
Uitzonderingen op het dalend verloop v/d vraag
m.a.w. als P↑ => V↑ Giffen*-goederen 1850 Ierse hongersnood: broodprijs ↑ => consumptie van brood stéég: nl.: koopkracht ↓ waardoor consumptie van vlees en aardappelen daalde Veblen**-goederen (‘snobgoederen’) bijv. merkkledij – bepaalde automerken - … *Giffen-goederen zijn genoemd naar Sir Robert Giffen, die door Alfred Marschall in zijn boek Principles of Economics wordt aangewezen als bedenker van het idee. (Echter, in 1999 heeft de Amerikaanse econoom Sherwin Rosen in zijn artikel Potato Paradoxes aangetoond dat de prijselasticiteit van aardappelen tijdens de Ierse hongersnood negatief was, zodat zij niet konden worden beschouwd als Giffen-goederen.) **Thorstein Bunde Veblen ( ) Amerikaans econoom en socioloog van Noorse afkomst – ‘The theory of the leisure class’
18
2.2 Verschuivingen i/d vraag
Als gevolg van wijzigingen in: Behoeften / preferenties vbn zie 2.2 §3 Inkomens Prijzen van andere goederen Verwachtingen ! (P of Y) Aantal kopers: bevolkingsaantal nieuwe markten
19
2.3 De prijselasticiteit van de vraag
= mate waarin de vraag reageert op een prijsverandering = 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑑 𝑔𝑒𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔𝑑𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑑 𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 indien absolute waarde ≥ 1 = prijselastische vraag Indien absolute waarde < 1 = prijsinelastische vraag (grafisch: zie hb onder – voorwaarde: gelijke ijking v/d assen)
20
Mogelijkheid tot substitutie
Bepalende factoren: Aard v/h goed noodzakelijke (↓) versus luxegoederen (↑) gewoonte tot verslaving (↓) Hoogte v/h inkomen hoe hoger, hoe minder elastisch Mogelijkheid tot substitutie hoe meer substituten, hoe elastischer Aandeel in de uitgaven hoe kleiner het aandeel, hoe inelastischer Beschouwde tijdsperiode hoe langer, hoe elastischer Van belang voor Profit Non-profit Overheid Aard van het goed ‘Basisgoederen’ zoals brood, aardappelen, melk, kraantjeswater, elektriciteit, gas, geneesmiddelen, …: lage elasticiteit (correcter: “situeren zich in de praktijk op de inelastische (rechtsonder)kant van de vraagcurve”) Luxegoederen’ zoals auto’s, televisies, exotisch fruit, …: hogere elasticiteit (toch voor de lage en middelhoge inkomens; zie hieronder) (correcter: “situeren zich op de elastische (linkerboven)kant van de vraagcurve”) Hoogte van het inkomen Voor ‘luxegoederen’ zoals hierboven beschreven, en bijvoorbeeld ook reizen, pretparkbezoek, restaurantbezoek, … is de prijselasticiteit voor hogere inkomens lager. Daarom : échte luxegoederen zoals juwelen, luxewagens, jachten, 5-sterrenhotelverblijven, … hebben zijn prijsinelastisch omdat ze sowieso bijna enkel door mensen met een hoog inkomen gekocht worden. Mogelijkheid tot substitutie Substituten: boter en margarine, vliegtuig en HST, bier en wijn, Côte d’Azur en Costa Blanca, … maar ook merkenkeuze: Opel – Ford – Renault, Jupiler – Maes, … Aandeel van de uitgaven: klein aandeel: weekblad, kauwgom, blikje cola uit de automaat, … Beschouwde tijdsperiode: bijv. als iets een gewoonte is: toegangsticket 2-wekelijkse voetbalwedstrijd, prijs wekelijks pintje na het werk, tijdschriften, krant, … : op de lange duur vind je het soms te duur geworden, maar reactie komt niet meteen
21
TOEPASSING 1 – Brandmelders
Gegeven: Een gemeente verkoopt via haar diensten 100 brandmelders per jaar aan 50 euro per stuk (wat eveneens de aankoopprijs is). In het kader van het veiligheidsbeleid wil men meer brandmelders verkocht zien. Er zijn 2 alternatieven: publiciteitscampagne die 1500 euro kost en waardoor een stijging van de verkoop met 20% mag verwacht worden de verkoopprijs laten dalen met 10 euro (prijselasticiteit van de vraag naar brandmelders is -1,5) Gevraagd: Kies je voor de publiciteitscampagne of voor de prijsdaling? Leg uit.
22
TOEPASSING 2 – CO2 Gegeven:
Om de CO2-uitstoot in een stad te verminderen, wil men (o.a.) het openbaar vervoer stimuleren door (o.a.) de prijs ervan te verlagen. De prijselasticiteit van de vraag naar stadsvervoer is - 0,3. Gevraagd: Met hoeveel % moet de prijs van het openbaar vervoer dalen opdat er 20% meer gebruikers zouden zijn? (Opmerking ter zijde: prijsdalingen hebben echter ook éxtra mobiliteit tot gevolg, dus mensen die vóór de prijsverlaging thuis bleven of zich te voet of met de fiets verplaatsten, nemen nu wel het openbaar vervoer. Deze extra mobiliteit draagt dus niet bij aan de vermindering van de CO2-uitstoot)
23
2.4 De inkomenselasticiteit van de vraag
= mate waarin de vraag reageert op een inkomensverandering = ≥ 1 = inkomenselastische vraag (vnl. luxegoederen) < 1 = inkomensinelastische vraag (vnl. noodzakelijke goederen) < 0 = inferieure goederen (bijv. witte producten – gehaktbereidingen - frigoboxen) 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑑 𝑔𝑒𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔𝑑𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣ℎ 𝑖𝑛𝑘𝑜𝑚𝑒𝑛
24
Vnl. aard v/h goed (luxegoederen versus noodzakelijke goederen)
Bepalende factoren: Vnl. aard v/h goed (luxegoederen versus noodzakelijke goederen) Wet van Engel: Als Y ↑ => Aandeel van voedsel in uitgaven daalt Aandeel van luxegoederen in uitgaven stijgt (zie tabel onder 2.4) Van belang voor Profit Non-profit Overheid
25
2.5 De kruiselingse elasticiteit van de vraag
= mate waarin de vraag naar een goed reageert op een prijsverandering van een ànder goed = > 0 voor substitueerbare goederen < 0 voor complementaire goederen 0 voor onafhankelijke goederen absolute waarde > 1 = kruiselastische vraag 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑑 𝑔𝑒𝑣𝑟𝑎𝑎𝑔𝑑𝑒 ℎ𝑜𝑒𝑣𝑒𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 𝑣 𝑔𝑜𝑒𝑑 𝐴 𝑝𝑟𝑜𝑐𝑒𝑛𝑡𝑢𝑒𝑙𝑒 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑣𝑑 𝑝𝑟𝑖𝑗𝑠 𝑣 𝑔𝑜𝑒𝑑 𝐵 substitueerbare: auto & openbaar vervoer, desktops & laptops, vakantiehuisjes & hotels, dvd-spelers & blue ray-spelers, verschillende merken van zelfde product, … complementaire: auto & benzine, printers & inktpatronen, dvd’s & dvd-spelers,…
26
3. De beïnvloeding van de consument door anderen en door reclame
Uitgangspunt in de theorie van het consumenten-gedrag: de consument is vrij te kopen of niet te kopen op basis van zijn voorkeuren, en op basis v/d prijs & v/z inkomen (= consumentensoevereiniteit) In de praktijk wordt de consument beïnvloed door allerhande factoren:
27
Beïnvloed door: Omgeving (gezin, sociale omgeving, werkkring, …) Producenten (en distributeurs!) (‘pushen’ bepaalde – al dan niet nieuwe – producten, via reclame, verkooptechnieken, …) Maar gelukkig ook beschermd door: Verbruikersverenigingen (informeren en maken ‘verzet’ mogelijk) Onderwijs en vorming (informeren en maken bewust) Overheid (maakt wetten en reglementeringen)
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.