De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Autismespectrumstoornissen

Verwante presentaties


Presentatie over: "Autismespectrumstoornissen"— Transcript van de presentatie:

1

2 Autismespectrumstoornissen

3 Autismespectrumstoornissen
Mensen met autisme kijken anders tegen de wereld aan.

4 Autismespectrumstoornissen
Mensen met autisme kijken anders tegen de wereld aan. Ze vinden ‘gewone’ mensen vreemd en raadselachtig.

5 Autismespectrumstoornissen
Mensen met autisme kijken anders tegen de wereld aan dan andere mensen. Ze vinden ‘gewone’ mensen vreemd en raadselachtig. Waarom zijn wij zo onlogisch als je ons vergelijkt met mensen met een autismespectrumstoornis?

6 Autismespectrumstoornissen
Mensen met autisme kijken anders tegen de wereld aan dan andere mensen. Ze vinden ‘gewone’ mensen vreemd en raadselachtig. Waarom zijn wij zo onlogisch als je ons vergelijkt met mensen met een autismespectrumstoornis? Conflict met de conventionele manier van denken, voelen en gedrag.

7 Autismespectrumstoornissen
Mensen met autisme kijken anders tegen de wereld aan. Ze vinden ‘gewone’ mensen vreemd en raadselachtig. Waarom zijn wij zo onlogisch als je ons vergelijkt met mensen met een autismespectrumstoornis? Conflict met de conventionele manier van denken, voelen en gedrag. Kunnen niet veranderen en vaak willen ze dat ook niet.

8 Wat is autisme?

9 Eugen Bleuler 1890 Wat is autisme? Historiek
‘autisme’, ‘eenzelvigheid’; het volledig in zichzelf gekeerd zijn zonder enig contact met de buitenwereld.

10 Ernstige stoornis in de communicatie
Wat is autisme? Historiek Eugen Bleuler 1890 ‘autisme’, ‘eenzelvigheid’; het volledig in zichzelf gekeerd zijn zonder enig contact met de buitenwereld. Ernstige stoornis in de communicatie

11 Ernstige stoornis in de communicatie
Wat is autisme? Historiek Eugen Bleuler 1890 ‘autisme’, ‘eenzelvigheid’; het volledig in zichzelf gekeerd zijn zonder enig contact met de buitenwereld. Ernstige stoornis in de communicatie Leo Kanner 1943 early infantile autism eigen wereld; contact met anderen; verstoorde oogcontact; eigenaardige bewegingen; gebrekkige taalspraakontwikkeling.

12 Hans Asperger 1944 Lorna Wing 1981 jongens; gebrek aan empathie;
grote moeite om vriendschapsrelaties te leggen; eenzijdige spreektrant; opgaan in bepaalde interesses; onhandige motoriek. Lorna Wing 1981  term "syndroom van Asperger” onderzoek Asperger's syndrome: a clinical account

13 Hans Asperger Lorna Wing 1981 Uta Frith 1980-1990 jongens;
gebrek aan empathie; grote moeite om vriendschapsrelaties te leggen; eenzijdige spreektrant; opgaan in bepaalde interesses; onhandige motoriek. Lorna Wing 1981  term "syndroom van Asperger” onderzoek Asperger's syndrome: a clinical account Uta Frith Gedachteblindheid mindblindness (onvermogen om zich bewust te zijn van emoties en bedoelingen van anderen) Zwakke centrale coherentie (onvermogen om een volledig beeld te zien)

14 Rutter 1978 American Psychiatric Association
Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV , DSM 5) pervasieve ontwikkelingsstoornissen. OORZAAK ASS complex samenspel van genen genetisch overdraagbaar - erfelijk. niet : verstoorde moeder-kind-relatie

15 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen

16 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
1 Autistische stoornis;

17 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
1 Autistische stoornis; 2 Stoornis van Rett X gebonden dominante stoornis meisjes ernstige lichamelijke en cognitieve beperking autistiform gedrag

18 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
1 Autistische stoornis; 2 Stoornis van Rett; 3 Desintegratiestoornis van de kindertijd;

19 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
1 Autistische stoornis; 2 Stoornis van Rett; 3 Desintegratiestoornis van de kindertijd; 4 Stoornis van Asperger;

20 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
1 Autistische stoornis; 2 Stoornis van Rett; 3 Desintegratiestoornis van de kindertijd; 4 Stoornis van Asperger; 5 Pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO (APOS).

21

22 Autismespectrumstoornis

23

24 DSM-5 autismespectrumstoornissen
Criteriumgroep A: Persisterende deficiënties in de sociale communicatie en sociale interactie in uiteenlopende situaties. Criterium 1: Deficiënties in de sociaal-emotionele wederkerigheid. Beperkingen in over en weer gesprekken Initiatief tot contact en manier van contact zoeken Delen van interesses, gevoelens of affect Aanvoelen en troosten Criterium 2: Deficiënties in het non-verbale communicatieve gedrag dat gebruikt wordt voor sociale interactie. Oogcontact Lichaamstaal / mimiek Integratie van verbale en non-verbale communicatie

25 DSM-5 autismespectrumstoornissen
Criterium 3: Deficiënties in het ontwikkelen, onderhouden en begrijpen van relaties Ontwikkelen van vriendschappen en relaties Aanpassen aan sociale contexten Fantasiespel Taalgebruik in sociale situaties

26 DSM-5 autismespectrumstoornissen
Criteriumgroep B: Beperkte, repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten Criterium 1: Stereotiepe of repetitieve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak. Eenvoudige motorische stereotypieën Stereotiepe gebruik van voorwerpen Stereotiepe spraak Criterium 2: Hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, inflexibel gehecht zijn aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag. Moeite met veranderingen en overgangen Rigide denkpatronen Gedragsrituelen

27 DSM-5 autismespectrumstoornissen
Criterium 3: Zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn Zeer beperkte of verregaande interesses Gehechtheid aan of preoccupatie met ongewone voorwerpen Criterium 4: Hyper- of hyporeactiviteit op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstellingen voor de zintuiglijke aspecten van de omgeving. Horen Zien Voelen/tast Ruiken Proeven Ondergevoeligheid voor prikkels Ongewone belangstelling voor prikkels

28 ‘Thomas tierde en krijste de hele buurt bij elkaar als ik hem bijvoorbeeld niet altijd aan dezelfde kant van de auto liet instappen, als ik bij het aan- en uitkleden een verkeerde volgorde gebruikte, als op de badkamer iets van plaats veranderd was, als ik een andere dan de gewone weg nam, als ik geen “groene” koffie kocht in winkel X en batterijen in winkel Y, of als een ander ritueel gebroken werd. Ik herinner me dat ik, na weer zo’n dag ellende, Thomas meenam naar mijn kamer, zodat mijn andere kinderen tenminste rustig hun huiswerk voor school konden maken. Het was allemaal te veel en ik barstte in tranen uit. – Toen zag ik hoe de kleine Thomas spontaan op me kwam kruipen. Ik dacht dat hij me kwam troosten en begon nog hàrder te wenen, van geluk. En toen zag ik dat hij zijn vingers in mijn ogen begon te steken en luid begon te lachen. Het was die glinstering van tranen die hem fascineerde.’ (Hilde De Clercq)

29 Ervaringen context Onbereikbaar kind Gevoel door hen heen kijken
Nood aan duidelijke scripts, maar wat is duidelijk? Bv. Enkel bekenden zoenen als begroeting Bv. Het is beleefd mensen aan te kijken tijdens een gesprek Gevoel vermijden contact Niet reageren op toenadering Niet lachen Problemen in de kwaliteit van contact Meest duidelijk bij jonge kinderen Intelligente kinderen kunnen vaak lang compenseren

30 Sociale moeilijkheden
Missen vaardigheden vrienden te maken Missen invoelend vermogen Sociale contacten vragen veel inspanning Gedrag komt mechanisch en ingestudeerd over Sociale relaties worden steeds complexer met toenemende leeftijd Puberteit – seksualiteit – eenzaamheid Egocentrisme - onvermogen Frustraties!

31 Beperkingen in de communicatieve vaardigheden
Verbaal Structurele taalaspecten Taalpragmatiek Intonatie, prosodie Plechtstatige spraak Nonverbaal Gebaren Vaak geen problemen grammatica (syntaxis) of uitspraak (fonologie)

32 Taal aanvoelen van de taal

33 Taal aanvoelen van de taal Taalpragmatiek of de kunst van het converseren. Taal gebruiken in de juiste sociale context. Wat zeg je wanneer, waar, hoe en tegen wie?

34 Taal aanvoelen van de taal
Taalpragmatiek of de kunst van het converseren. Taal gebruiken in de juiste sociale context. Wat zeg je wanneer, waar, hoe en tegen wie? Semantiek of de leer van de betekenis van de woorden, taal. Letterlijke  figuurlijke taal; Expliciete   impliciete boodschappen; Spreekwoorden; Metaforen; Beleefdheidsformules.

35 Taal aanvoelen van de taal
Taalpragmatiek of de kunst van het converseren. Taal gebruiken in de juiste sociale context. Wat zeg je wanneer, waar, hoe en tegen wie? Semantiek of de leer van de betekenis van de woorden, taal. Letterlijke  figuurlijke taal; Expliciete   impliciete boodschappen; Spreekwoorden; Metaforen; Beleefdheidsformules. Prosodie of de melodie van de spraak. Toonhoogte; Ritme; Klemtoon; Volume.

36 Ik zei niet dat zij mijn geld gestolen had.
(maar iemand anders zei het) (maar ik denk het wel) (ik zei het echt niet) (maar iemand anders deed het) (maar zij stal wel het geld van iemand anders) (zij heeft iets anders gestolen) (maar zij heeft er wel iets mee gedaan)

37 Taalpragmatiek

38 Functionele gebaren

39 Emotionele uitingen

40 Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten

41 Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Sterke preoccupatie met één of meer stereotype en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is naar intensiteit of naar inhoud;

42 Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Sterke preoccupatie met één of meer stereotype en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is naar intensiteit of naar inhoud; Duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen;

43 Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Sterke preoccupatie met één of meer stereotype en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is naar intensiteit of naar inhoud; Duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen; Stereotype en zich herhalende motorische maniërismen;

44 Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten
Sterke preoccupatie met één of meer stereotype en beperkte patronen van belangstelling die abnormaal is naar intensiteit of naar inhoud; Duidelijk rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines of rituelen; Stereotype en zich herhalende motorische maniërismen; Voortdurende preoccupatie met delen van voorwerpen.

45 Beperkte en repetitieve activiteiten en interesses
Spel en fantasieontwikkeling Langer sensopathisch spel Concreet spel Imitatie Voorstellingsvermogen Probleemoplossend vermogen Keuzes maken Iets in toekomst voorstellen Van spoor switchen Stereotypieën: motorisch en sensorisch Eenzijdige interesses en eenzijdig gebruik van informatie

46 Gevolgen beperkte interesses
Nood aan vaste handelingspatronen of routines Angst voor verandering Stereotiep gedrag als poging op de wereld te begrijpen Onvermogen om de boodschap van wat ze zien te vertalen naar betekenis en begrip – associëren en indrukken naast elkaar plaatsen Preoccupaties – ‘insistence on sameness’ Virtuoze vaardigheid binnen een soms zeer smal interessegebied

47

48 Geassocieerde symptomen
Identiteit en integratieve mogelijkheden Eigenaardigheden in de motoriek Stoornissen in de perceptuele functies Stoornissen in de intellectuele functies Eet-, drink- en slaapgewoonten

49 Identiteit en integratieve mogelijkheden
Weinig introspectieve vaardigheden Moeilijke opbouw eigen identiteit Weinig ik-sterkte ‘Vervloeien met de omgeving’  grote kwetsbaarheid en beïnvloedbaarheid ‘psychotische symptomen’ Stoornis in de integratieve functie Geen generalisatie van kennis Onsamenhangendheid Bizarre inhouden

50 Motorische onhandigheid
Weinig soepele bewegingen, houterig Moeilijkheden krachten te doseren Stereotypieën: Repetitief fladderen, verwrongen houdingen…. Gebrekkige coördinatie bovenste en onderste ledematen – zwakke ooghandcoördinatie Weinig balvaardigheid Problemen met evenwicht Beperkte handvaardigheid Bij 50-90%

51 Stoornissen in de perceptuele functies
Hyporesponsiviteit Hyperresponsiviteit

52 Stoornissen in de intellectuele functies
IQ goede voorspeller voor de gehele ontwikkeling

53 Eet-, drink- en slaapgewoonten
Fysiologische ontregeling Bv Sterke weerzin kauwen, sterk selectief eetpatroon, vraatzucht, veel drinken, anorexie

54 Differentiaaldiagnose

55 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie;

56 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie; Taalontwikkelingsstoornissen;

57 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie; Taalontwikkelingsstoornissen; Mentale retardatie;

58 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie; Taalontwikkelingsstoornissen; Mentale retardatie; Blindheid;

59 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie; Taalontwikkelingsstoornissen; Mentale retardatie; Blindheid; Doofheid;

60 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie ADHD Taalontwikkelingsstoornissen Mentale retardatie Selectief mutisme Doofheid / blindheid Emotionele deprivatie

61 Differentiaaldiagnose
Schizofrenie; Taalontwikkelingsstoornissen; Mentale retardatie; Blindheid; Doofheid; Emotionele deprivatie; Epilepsie.

62

63

64


Download ppt "Autismespectrumstoornissen"

Verwante presentaties


Ads door Google