De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Laboratoriumwaarden, relevant voor behandeling en medicatiebewaking www.medifarm.nl > Medifarmcursussen > Laboratoriumwaarden > powerpointpresentatie.

Verwante presentaties


Presentatie over: "Laboratoriumwaarden, relevant voor behandeling en medicatiebewaking www.medifarm.nl > Medifarmcursussen > Laboratoriumwaarden > powerpointpresentatie."— Transcript van de presentatie:

1 Laboratoriumwaarden, relevant voor behandeling en medicatiebewaking > Medifarmcursussen > Laboratoriumwaarden > powerpointpresentatie > openen

2 Geneesmiddelenwet 2012 – artikel 6.10
Indien de arts besluit bij een patiënt nader onderzoek te laten uitvoeren naar de volgende bloedwaarden of terreinen, maakt hij daarvan aantekening op het recept: creatinine, natrium, kalium, PT-INR, farmacogenetische parameters of spiegels van geneesmiddelen met kleine therapeutische breedte. 2. Degene die laboratoriumgegevens van een patiënt betreffende de bloedwaarden of terreinen, bedoeld in het eerste lid, onder zich heeft, verstrekt deze desgevraagd aan de apotheker die het recept uitvoert. 3. Dit is verplicht sedert 1 augustus 2013. - staatscourant

3 Over de nierfunctie Nierstichting:
- 1 op de 10 Nederlanders heeft 'verborgen nierschade’; - bij 1 op de 20 mensen is de nierfunctie een beetje verminderd; - ongeveer Nederlanders hebben een ernstig verminderde nierfunctie. Ziekenhuisopnames als gevolg van niet aanpassen medicijngebruik bij verminderde nierfunctie: - 10% van alle ziekenhuisopnames; - 30% van alle ziekenhuisopnames van ouderen.

4 NHG-Standaard Chronische nierschade (2018)
Chronische nierschade bij ± 12% van de bevolking en gaat gepaard met een verhoogd risico op overlijden, hart- en vaatziekten, acute nierschade en eindstadium nierfalen. Circa 9% heeft chronische nierschade met een mild, 2% met een matig en < 1% met een sterk verhoogd risico op hart- en vaatziekten en eindstadium nierfalen. Chronische nierschade: de helft heeft een verminderde nierfunctie, de helft heeft verhoogde albuminurie. Belangrijkste veroorzakers: hypertensie, diabetes mellitus type 2 en atherosclerotisch vaatlijden.

5 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - I
Nierfunctie = GFR wordt geschat met de CKD-EPI-formule (Chronic Kidney Disease Epidemiology Collaboration), voorheen met MDRD. Deze formule schat de nierfunctie voor volwassenen met een gemiddelde spiermassa voor hun lengte, gewicht, geslacht en leeftijd, bij min of meer stabiele nierfunctie. Op veertigjarige leeftijd is de eGFR gemiddeld circa 80 ml/min/1,73 m2. De CKD-EPI is bij GFR > 90 ml/min/1,73 m2 minder betrouwbaar en wordt vermeld als > 90 ml/min/1,73 m2.

6 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - II
Bij grote afwijkingen van de spiermassa en het lichaams- oppervlak kan er sprake zijn van een over- dan wel onderschatting van de nierfunctie. Bij te weinig spiermassa wordt de GFR overschat, bijvoorbeeld als gevolg van spieratrofie (bedlegerigheid, rolstoelgebruik, spierziekten, anorexie) of amputatie. Bij spierhypertrofie wordt de GFR onderschat, zoals bij bodybuilders, zware spierarbeid, soms negroïde ras. Nierfunctie kan ook onderschat worden door een ‘vals’ verhoogd serumcreatininegehalte bij gebruik van cimetidine, trimethoprim en cotrimoxazol.

7 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - III
Vanaf de leeftijd van 40 jaar neemt de nierfunctie geleidelijk af met ongeveer 0,4 ml/min/1,73 m2. Bij veel gezonde mannen en vrouwen boven 70 jaar wordt een eGFR < 60 ml/ min/1,73 m2 gevonden. Bepaling van de eGFR kent variaties; pas bij een afname > 15% t.o.v. de voorafgaande waarde is dit toe te schrijven aan een achteruitgang van de nierfunctie.

8 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - IV
NHG-Standaardadvies: bij alle patiënten met eGFR < 60 ml/min/1,73 m2 de medicatiebewaking in het HIS activeren, de actuele eGFR doorgeven aan de apotheker (al 4,5 jaar verplicht!)* en de dosering van bekende en nieuwe medicatie indien nodig aanpassen. KNMP: tabellen dosisaanpassing bij < 50 ml/min/1,73 m2. *PW 2018;153(16):12-3.

9 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - V
Chronische nierschade: een verlaagde eGFR en/of verhoogde albuminurie en/of specifieke sediments- afwijkingen gedurende ten minste drie maanden. Verlaagde GFR kan veroorzaakt worden door een nierziekte (primair of secundair aan een systemische aandoening), vasculaire veranderingen samenhangend met diabetes mellitus, hypertensie of veroudering.

10 Glomerulaire filtratiesnelheid (GFR) - VI
Progressie van nierfunctieverlies: - een bevestigde daling van de eGFR van 25% t.o.v. de eerste meting in de afgelopen vijf jaar, samen met een verslechtering in stadium van nierschade (zie dia 16) OF - daling van de eGFR van ten minste 5 ml/min/1,73 m2/jr, vastgesteld met ten minste drie metingen in één jaar. Vanaf eGFR < 30 ml/min/1,73 m2 kunnen anemie, metabole acidose, jeuk en jicht ontstaan. Eindstadium nierfalen eGFR < 15 ml/min/1,73 m2. Gestoorde eGFR: jaarlijks twee- tot driemaal bepalen.

11 Albuminurie Albuminurie: verlies van albumine in de urine,
bepaald met de albumine-creatinineratio (ACR); ACR is de berekening van de albumineconcentratie naar de creatinine-uitscheiding in de urine: - normaal: < 3 mg/mmol - matig verhoogd: 3-30 mg/mmol - ernstig verhoogd: > 30 mg/mmol NHG-Standaard PW 2018;153(16):12-3.

12 Glomerulus bij diabetische nefropathie
Eiwitverlies in de urine treedt op wanneer de wand van glomerulaire bloedvaten is beschadigd. PW2016;151(6):18-20.

13 Nierfunctie en geneesmiddelenklaring
Klaring van farmaca is verminderd als > 40% door de nier wordt geklaard. Doseringsadviezen bij verminderde nierfunctie: via de G- Standaard, Pharmabase, Informatorium, App NierDosering. Veelgebruikte middelen met voornamelijk een renale klaring zijn: ACE-remmers, diuretica, digoxine, allopurinol, lithium, H2-receptorantagonisten, NSAID’s, rosuvastatine, amoxicilline/clavulaanzuur. Dosisaanpassing voor: sotalol, valaciclovir, metformine. Voorkom het gebruik van NSAID’s!

14 Meest door 70-plusser gebruikte middelen met dosisaanpassingen bij verminderde nierfunctie
PW 2017;152(40/41):11.

15 Nierfunctie en lithium
Nierschade na langdurig lithiumgebruik - nefrogene diabetes insipidus (polydipsie, nycturie, polyurie) 20%, kan enkele weken na de start optreden; - chronische nierinsufficiëntie: 10-20% na 5-9 jaar gebruik, kan oplopen tot 50% na > 25 jaar gebruik; - terminale nierinsufficiëntie: 0,5-1,5% na jaar. Cave interactie met diuretica, antihypertensiva, NSAID’s. Cave veel vochtverlies en onvoldoende vochtopname. Bij voorkeur 1 dd vesp. innemen. Na dosisaanpassing spiegel meten na 5-7 dagen. Afbouw in 4-8 weken, liever 3-6 maanden. NTvG 2018;162(25):D2683.

16 Stadiëring van chronische nierschade op basis van eGFR en albumine-creatinineratio
Chronische nierschade en daaraan gekoppelde risicoschatting op cardiovasculaire schade, progressie van nierschade en mortaliteit (NHG).

17 Voorkomen van hypertensie, diabetes mellitus en hart- en vaatziekten bij chronische nierschade
Hypertensie (door patiënt gerapporteerd) Diabetes mellitus (door patiënt gerapporteerd) Manifeste hart- en vaatziekten Geen chronische nierschade 23,3% 4,9% 5,8% eGFR ≥ 90 ml/min/1,73 m2, 35,8% 19,8% 7,7% ernstig verhoogde albuminurie eGFR ml/min/1,73 m2 48,1% 22,2% 18,4% eGFR ml/min/1,73 m2 58,8% 17,8% 31,4% eGFR < 30 ml/min/1,73 m2 84,1% 36,0% 62,8%

18 Nierschade en uitdroging
Uitdroging dreigt bij een hittegolf (> 5 dagen blootstelling aan omgevingstemperatuur van ≥ 27 0C) koorts (> 2 dagen > 38 0C), diarree (> 3x waterdun op een dag) en overgeven (> 3x per dag). Risicogroepen: ouderen, verminderde nierfunctie, hartfalen; 49% koopt zelf ontstekingsremmers en 15% gebruikt deze dagelijks tot een paar keer per week! Mogelijke maatregelen: extra vocht of tijdelijk niet innemen van m. n. diuretica, RAS remmers (ACE, A2-blokkers). Patiënten moeten vooral NSAID’s laten staan bij (dreigende) uitdroging. NHG-Standaard Chronische nierschade

19 Medicatiebewaking bij ouderen - NHG
Bepaal de nierfunctie bij patiënten ouder dan 70 jaar, bij wie de nierfunctie onbekend is of langer dan een jaar geleden bepaald is, én: medicatie wordt voorgeschreven die bij een verminderde nierfunctie gecontra-indiceerd is of aanpassing behoeft OF medicatie wordt voorgeschreven waarvan bekend is dat die achteruitgang van de nierfunctie kan veroorzaken. NHG-Standaard PW 2018;153(16):12-3.

20 Point-of-care creatininebepaling
NHG: vanwege de beperkte diagnostische accuratesse wordt point-of-care (poc) creatininebepaling, met als doel afwijkende nierfuncties op te sporen waarbij de medicatie moet worden aangepast, niet aanbevolen. Indien de poc-test bij uitzondering toch gedaan is, dient zo snel mogelijk verificatie in het laboratorium te volgen. PW: nierfunctietest biedt apotheek vangnet, met poc-test.* Nierfunctiebepaling in de apotheek heeft geen toegevoegde waarde.** *PW 2017;152(40/41):26-9. **H&W 2018;61(1):9.

21 De Landelijke Set MFB's van 2018 in verband met labwaarden
Nierfunctie: nitrofurantoïne Nierfunctie: norfloxacine Nierfunctie: cotrimoxazol Nierfunctie: trimethoprim Nierfunctie: claritromycine Metformine bij diabetes mellitus type 2 Sulfonylureumderivaten bij diabetes mellitus type 2 Nierfunctie: ciprofloxacine

22 Cystatine C-bepaling (NHG)
Bij eGFR tussen 45 en 60 ml/min/1,73 m2 en geen andere tekenen van chronische nierschade, diabetes mellitus of hypertensie kan schatting van de nierfunctie op basis van cystatine C overwogen worden. Reden: er is geen verhoogd risico op overlijden, hart- en vaatziekten en eindstadium nierfalen bij mensen met een normale eGFR, geschat op basis van cystatine C i.p.v. op basis van het serumcreatininegehalte. Dit is het geval bij een derde van de mensen met een eGFR ml/min/1,73 m2, geschat op basis van het serumcreatininegehalte.

23 Kalium Normaalwaarde: 3,5 – 5 mmol/l Hypokaliëmie: < 3,5 mmol/l
Oorzaken: diureticagebruik, laxantiamisbruik Hyperkaliëmie (> 6 mmol/l): kaliumsparende diuretica Gevolg hypo- en hyperkaliëmie: hartritmestoornissen Mogelijke klachten door hypokaliëmie: minder kracht, zich zwak voelen, misselijkheid, braken, diarree

24 Natrium Normaal: 135-145 mmol/l; hyponatriëmie: < 135 mmol/l
Mogelijke klachten door hyponatriëmie: vaak symptoomloos! verminderde eetlust, vermoeidheid, misselijkheid, malaise later: gewichtstoename, pollakisurie, hoofdpijn nog later: tremoren, verminderde reflexen, diarree; coma Oorzaak: thiazidediuretica, 4-17% van de gebruikers Berucht: thiazide + NSAID/SSRI/venlafaxine in eerste weken bij 65+. H&W 2006;53(6):337-9.

25 Leverfunctie - ALAT, ASAT en gammaGT
Normaalwaarde ALAT (alanine-aminotransferase) = ASAT (aspartaat-aminotransferase) = gammaGT = < 45 U/l; gammaGT vrouw < 35 U/l ALAT en ASAT verhoogd bij acute en chronische hepatitis, en bij intoxicaties (alcohol, geneesmiddelen) Vrijwel altijd geldt: ALAT > ASAT; controles met ALAT Bij celnecrose = levercirrose: ASAT > ALAT gammaGT goede parameter voor alcoholgebruik van enige omvang

26 Medicatiebewaking en leverfunctiestoornissen
Levercirroseproject van Stichting Health Base: pas bij levercirrose treden er klinisch relevante veranderingen op in de farmacokinetiek en -dynamiek van geneesmiddelen. Farmacokinetiek en –dynamiek zijn pas verstoord als de leverfunctie onomkeerbaar is aangetast. Er komt per geneesmiddel een advies over veiligheid en dosering op Contra-indicatie (CI) 32 leverfunctiestoornis en CI 112 gecompenseerde levercirrose vervielen in april De nieuwe CI 111 levercirrose komt hiervoor in de plaats. PW 2016;151(45): PW 2016;151(47):8. Aanvulling

27 Tabel. Ernst aantasting leverfunctie
Tabel. Ernst aantasting leverfunctie. Score hangt af van vijf parameters Child-Turcotte-Pugh-criteria Item 1 punt 2 punten 3 punten bilirubine (µmol/l) < 35 35-51 > 51 albumine (g/l) > 35 28-35 < 28 protrombinetijd (INR) < 1,7 1,7-2,3 >2,3 ascites niet aanwezig mild ernstig encefalopathie graad I/II graad III/IV klasse A: 5-6 punten: milde levercirrose klasse B: 7-9 punten: matige levercirrose klasse C: punten: ernstige levercirrose PW 2016;151(45):26-7.

28 Veiligheid paracetamol – Health Base
Child-Pugh A + B + C Veiligheid Veilig Dosering Aanpassing van de dosering is niet nodig Toelichting De halfwaardetijd van paracetamol is verlengd bij cirrose, maar dit leidde bij meerdaagse toediening niet tot accumulatie. Ook heeft dit geen invloed op de hepatotoxiciteit van paracetamol. Aanpassing van de dosering op basis van de cirrose is dus niet nodig.

29 Anemie – bloedarmoede - I
Normaalwaarden: vrouw 7,5 – 10 mmol/l (zwangere ≥ 6,8) man 8,5 – 11 mmol/l Bepalingen: Hb, MCV (mean corpuscular volume), ferritine voor ijzergebreksanemie; vitamine B12, foliumzuur anemie is een symptoom van een onderliggende ziekte of van een andere oorzaak meestal bestaan er weinig tot geen klachten! mogelijke klachten: hartkloppingen, angina pectoris, moeheid, bleekheid; duizeligheid

30 Anemie – bloedarmoede - II
MCV normaalwaarde fl (femtoliter 10-15) - acuut bloedverlies - verminderde of gestoorde aanmaak - verhoogde afbraak Belangrijkste oorzaken van ijzergebreksanemie: - vrouw: menorragie, hypermenorroe - man: bloedverlies uit maagdarmkanaal; ulcus, carcinoom - gevolg van een chronische ziekte, maligniteit e.d. - allochtonen: cave hemoglobinopathie (niet reageren op ijzer)

31 Therapie van ijzergebreksanemie - NHG
ferrofumaraat mg 1-3 dd evt. suspensie van 20 mg/ml, 5-10 ml 1-3 dd ijzerpreparaten bij voorkeur op lege maag innemen suspensie of drank met een rietje tot achter de tanden in laten nemen ter voorkoming van tandverkleuring bij bijwerkingen na de maaltijd in laten nemen of met een lagere frequentie of in een lagere dosis retardpreparaten worden niet aanbevolen Hb stijgt 0,5 mmol/l per week na normaliseren nog 8-12 weken ijzer in halve dosering

32 Therapie andere anemieën
vitamine B12-deficiëntie cyanocobalamine 1000 mcg 1 dd ook bij bekende opnameproblemen, zoals bij een inflammatoire darmziekte of darmresectie dit beleid geldt ook bij gebruik van metformine of PPI’s slikproblemen etc: 10 intramusculaire injecties hydroxocobalamine 1 mg met een interval van ten minste 3 dagen, gevolgd door 1 intramusculaire injectie van 1 mg eenmaal per 2 maanden bij foliumzuurdeficiëntie foliumzuur 1 dd 0,5 mg

33 Witte bloedbeeld - I Leukocyten gemiddeld 6,7 x 109/l (spreiding 4,0-10) Differentiatie: x 109/l gem. % 95% b.i. (%) lymfocyten ,0 - 4, monocyten 0,2 - 0, neutrofiele granulocyten 2,0 - 7, eosinofiele granulocyten 0,0 - 0, basofiele granulocyten 0,0 - 0,

34 Witte bloedbeeld - II Neutrofiele leukocytose: 10-25 x 109/l
- infecties; bacterieel, schimmel, soms virus - ontstekingen en weefselschade (wond, vasculitis) - myeloproliferatieve aandoeningen (leukemie, Kahler) Eosinifiele leukocytose: > 0,7 x 109/l - bij allergische aandoeningen; soms parasitaire infecties Neutropenie: < 4,0 x 109/l; cytostatica, leukemie - verhoogde infectiegevoeligheid bij < 1,0 x 109/l

35 Hemostase - trombocyten
Trombocyten gemiddeld 150 – 400 x 109/l. Trombocytopenie: < 50 x 109/l te weinig aanmaak: door chemotherapie, leukemie verhoogde afbraak: enkele auto-immuunziekten (SLE) Verminderd functioneren van trombocyten: nierfunctiestoornis - uremie leverfunctiestoornis - cirrose geneesmiddelen (o.a. salicylaten, ibuprofen, rifampicine)

36 International Normalized Ratio (INR)
De INR-waarde is de maat voor de stollingstijd van het bloed. De waarde schommelt gedurende de dag. INR = 1, zonder gebruik van antistollingsmiddelen. Bij patiënten die vitamine K-antagonisten slikken wordt i.h.a. gestreefd naar een INR tussen 2,0 en 3,0. INR te laag: verhoogde kans op trombose. INR te hoog: verhoogde kans op een bloeding.

37 INR en intercurrente ziekten
INR kan dalen bij: - hypothyreoïdie; verbetering leverfunctie - braken, diarree INR kan stijgen bij - koorts; cachexie, anorexie; diarree - hyperthyreoïdie; hartfalen - verslechtering leverfunctie: hepatitis, levercirrose, levermetastasen, cholestase, ernstig alcoholmisbruik vaatziekten/lesa-antistolling

38 Trombosedienstartsen: instellen van INR is een VAK!
INR-streefgebieden NHG en Fed Ned Trombosediensten (FNT): 2,0 – 3,0 1e intensiteitsgroep: - behandeling en preventie veneuze trombo-embolie - preventie CVA en TIA bij atriumfibrilleren - preventie ischemisch CVA en TIA FNT: 2,5 – 3,5, 2e intensiteitsgroep - preventie arteriële trombo-embolie (aneurysma cordis, cardiomyopathie, vaatprothese) - hartklepgebrek, diverse mechanische hartklepprothesen Trombosedienstartsen: instellen van INR is een VAK!

39 Bezinkingssnelheid erytrocyten = BSE
Normaal: vrouw ≤ 50 jr: < 20 mm/uur; > 50 jr: < 30 mm/uur man ≤ 50 jr: < 15 mm/uur; > 50 jr: < 20 mm/uur BSE stijgt onder invloed van acutefase-eiwitten (fibrinogeen) en immunoglobulinen; het duurt enkele dagen voordat BSE gaat stijgen daling gaat traag: halfwaardetijd fibrinogeen 4 dagen, immunoglobulinen 2-4 weken Verhoogd bij: infecties, reumatische aandoeningen, infarcten, maligniteiten, auto-immuunziekten, hypothyreoïdie, graviditeit.

40 C-reactieve proteïne - CRP
Normaalwaarde: < 10 mg/l Ook bepaling met poc-test. CRP is het meest gevoelige acutefase-eiwit; na noxe binnen 6-8 uur verhoogd; maximum na uur halfwaardetijd 9-12 uur Sterk verhoogd (kan > 1000 zijn!) bij bacteriële infecties, appendicitis, trauma, maligniteiten, aantal reumatische aandoeningen, ziekte van Crohn, trombose. Matig verhoogd bij virale infecties. Licht (< 40) of niet verhoogd bij: virale en schimmel- infecties, graviditeit.

41 Diagnostiek schildklierfunctiestoornissen - I
Een klinische definitie van hypo- of hyperthyreoïdie op basis van symptomen wordt niet meer gebruikt. De biochemische bepalingen zijn zo gevoelig geworden, dat een schildklierfunctiestoornis nog maar zelden gepaard gaat met veel klassieke symptomen. Hypothyreoïdie heeft nog vaker aspecifieke symptomen. Vrijwel alle patiënten met een schildklierfunctiestoornis hebben een aantal klachten en symptomen die kunnen passen bij een te traag of te snel werkende schildklier. Uitzondering: oftalmopathie alleen bij hyperthyreoïdie.

42 Schildklierfunctietesten
Maatgevend voor de schildklierfunctie is het TSH, thyroïdstimulerend hormoon; normaalwaarde: 0,4-4,0 mU/l TSH is geschikt voor de diagnostiek van een hypo- en een hyperthyreoïdie TSH en FT4 geschikt voor het vervolgen van het resultaat van de behandeling van een hypo- en een hyperthyreoïdie Als TSH-waarde afwijkend is, bepaalt het laboratorium uit zichzelf FT4-index en eventueel T3

43 Diagnostiek schildklierfunctiestoornissen - II
TSH Vrij T4 Conclusie 0,4-4,0 mU/l 9,0-24,0 pmol/l normale waarden = euthyreoïdie verhoogd verlaagd hypothyreoïdie normaal subklinische hypothyreoïdie hyperthyreoïdie subklinische hyperthyreoïdie zeldzaam secundaire of centrale hypothyreoïdie zeldzaam TSH-producerend hypofyseadenoom Een normale TSH sluit een schildklierfunctiestoornis nagenoeg uit.

44 Prostaatspecifiek antigeen (PSA)
Normaalwaarde: < 3 ng/ml. Hogere waarden kunnen komen door prostaatkanker maar ook van prostatitis, blaasontsteking of prostaathyperplasie. Op basis van de PSA-waarde is geen onderscheid te maken tussen gunstige of ongunstige tumoren of tumorstadium. Urologen wordt aangeraden gebruik te maken van de Prostaatwijzer om het risico op relevant prostaatcarcinoom in te schatten bij PSA-waarden tussen 3 en 10 ng/ml. De prostaatwijzer is nog niet bestemd voor de eerste lijn. Samengevat: kans op prostaatkanker is klein bij een normaal rectaal toucher en een PSA-waarde < 3 ng/ml.

45 Creatine(fosfo)kinase - C(P)K
Normaalwaarden: man: < 200 U/l; vrouw: < 170 U/l Verhoogd bij echte spierziekten. Tienvoudige stijging bij statinegebruik noopt pas tot actie. CK-MB voor diagnose bij acuut coronair syndroom en hartinfarct is vervangen door bepaling van troponine.

46 Troponine Er bestaat troponine-T en troponine-I die beide geschikt
zijn om hartspierschade vast te stellen. De normaalwaarde van troponine-T en troponine-I is afhankelijk van de fabrikant van de test. De tropopninetest is de beste test om hartspiernecrose vast te stellen bij acuut coronair syndroom. Het is ook een sterke voorspeller van cardiovasculaire complicaties en mortaliteit. Nieuwste: hoog-sensitieve troponine I assay (hsTnI) die met 1 uur zekerheid geeft over hartspiernecrose.

47 Diversen - I Follikelstimulerend hormon (FSH)
FSH niet geschikt om menopauze vast te stellen bij vrouwen boven 40 jaar. Prematuur ovarieel lijden (amenorroe < 40 jaar): FSH > 40 U/l én oestradiol < 100 pmol/l. Urinezuur Normaalwaarde man: 0,20-0,42 μmol/l vrouw: 0,12-0,34 μmol/l Hyperuricemie is niet bewijzend voor jicht!

48 Diversen - II Lithium Therapeutisch venster:
- profylaxe: 0,6-0,8 μmol/l (in de geriatrie 0,4-0,8 μmol/l) - acute manie: 0,8-1,2 μmol/l Digoxine Therapeutisch venster: 0,8-2,0 μg/l

49 Botparameters Alkalische fosfatase; normaalwaarde: < 125 U/l
Sterk verhoogd bij: cholestase = galwegobstructie (steen, -itis, metastasen, leverkanker, medicamenten - nitrofurantoïne, amiodaron) osteoblastische botmetastasen (bewijs bij prostaatkanker) Calcium; normaalwaarde: 2,1 - 2,55 mmol/l Verhoogd bij: botmetastasen, soms bij primaire tumoren Verlaagd bij: - therapie met corticosteroïden, diuretica, anti-epileptica - nierziekten, malabsorptie, vit D-tekort

50 Bloedglucose Normaalwaarde bloedglucose nuchter: < 6,1 mmol/l
niet nuchter: < 7,8 mmol/l Normaalwaarde HbA1c tussen 20 en 42 mmol/l. Diagnose diabetes mellitus nuchter: ≥ 7,0 mmol/l niet nuchter: ≥ 11,1 mmol/l Bij diabetes mellitus streven naar: - bloedglucose nuchter mmol/l; ouderen 6-15 mmol/l - HbA1c < 53 mmol/l; kwetsbare ouderen mmol/l Hypoglykemie < 3,5 mmol/l

51 Cholesterol Normaalwaarden
totaal cholesterol < 6,5 mmol/l; ideaal < 5,0 mmol/l LDL-cholesterol < 3,0 mmol/l HDL-cholesterol man 0,9-1,7 mmol/l; vrouw: 1,1-2,0 mmol/l triglyceriden 0,6-2,2 mmol/l Primaire preventie (geen HVZ of DM2): farmacotherapie volgens de risicotabel; simvastatine of pravastatine 40 mg Bij HVZ of DM2 ongeacht hoogte cholesterol: simvastatine of pravastatine 40 mg; initieel erg hoog: ator- of rosuvastatine - streven naar LDL < 2,5 mmol/l

52 Reumafactor De kliniek is het belangrijkste voor de diagnose
reumatoïde artritis (RA). Reumafactor aangetoond als waarde > 25 IU/ml is. Seropositieve RA (> 75% RA-patiënten) heeft een slechtere prognose dan seronegatieve RA. Andere testen zijn niet echt zinvol. Nieuw: anticyclisch citrulline peptide antistoffen (CCP); de betekenis moet nog vastgesteld worden.

53 Albumine in bloed Normaalwaarde: 35 – 55 g/l
Verlaagd bij: sterke ondervoeding, alcoholabusus, levercirrose, carcinomen; colitis ulcerosa, brandwonden. Door hypalbuminemie kans op overdosering van geneesmiddelen als fenytoïne, valproïnezuur. Nierinsufficiëntie verandert bindingsvermogen voor o.a. salicylzuur en fenytoïne. Verhoogd gehalte heeft geen klinische consequenties.

54 Achtergronden farmacogenetica
Studie naar de erfelijke aanleg van geneesmiddelenafbraak in de lever. Aanleg is via DNA-onderzoek vast te stellen. Cytochroom P450-enzymen zijn betrokken bij het metabolisme van 70% van alle geneesmiddelen. Adviezen over de afhandeling van gen-geneesmiddel- interacties zijn verwerkt in de G-Standaard. professionals/achtergrond/ professionals/tabellen/genen.en.geneesmiddelen/

55 Trage metaboliseerders van een cytochroom P450-enzym - I
10% van de (blanke) bevolking heeft geen CYP2D6- enzymactiviteit. Dit zijn trage metaboliseerders van antidepressiva, anti- psychotica en bètablokkers; meer kans op bijwerkingen. Tramadol, codeïne en tamoxifen zijn juist minder effectief, dus hoger doseren.

56 Trage metaboliseerders van een cytochroom P450-enzym - II
2-3% van de (blanke) bevolking heeft geen CYP2C9- enzymactiviteit. Dit zijn trage metaboliseerders van coumarines, antidiabetica, antidepressiva, antipsychotica en bèta- blokkers, dus meer kans op bijwerkingen. 2-3% van de (blanke) bevolking heeft geen CYP2C19- Dit zijn trage metaboliseerders van clopidogrel en enkele antidepressiva, dus meer kans op bijwerkingen.

57 Geneesmiddelen met een farmacogenetisch advies - KNMP
Van de ruim 90 geneesmiddelen worden er bijna 30 regelmatig voorgeschreven in de eerste lijn. Voorbeelden: Psychofarmaca: amitriptyline (CYP2D6), atomoxetine (CYP2D6), citalopram (CYP2C19), clomipramine (CYP2D6), escitalopram (CYP2C19), nortriptyline (CYP2D6), venlafaxine (CYP2D6) Antilipaemica: atorvastatine en simvastatine (SLCO1B1) Antitrombotica: clopidogrel (CYP2C19) Pijnstilling: codeïne (CYP2D6), oxycodon (CYP2D6), tramadol (CYP2D6)

58 Genotyperingsadviezen
Genotyperingsadviezen zijn toegevoegd aan de risicoanalyses van: oncolytica fluorouracil, capecitabine en tegafur, voorafgaand aan de start (bij patiënten met een variant van het gen voor DPD) codeïne in analgetische doseringen (bij patiënten met een variant van het gen voor CYP2D6). eventueel bij tramadol (bij patiënten met een variant van het gen voor CYP2D6). Nieuwe adviezen worden vermeld in de GIC-Update.

59 Vermelden van reden van voorschrijven op recept - 23 geneesmiddelen
Azathioprine Carbamazepine Chloroquine Ciclosporine Colchicine Danazol Dapson Fenytoïne Fluconazol Flucytosine Ketoconazol Lithiumcarbonaat Methotrexaat                Metronidazol Minocycline Paromomycine Rifabutine Rifampicine Sulfasalazine Tacrolimus Trimethoprim Valaciclovir Valproïnezuur


Download ppt "Laboratoriumwaarden, relevant voor behandeling en medicatiebewaking www.medifarm.nl > Medifarmcursussen > Laboratoriumwaarden > powerpointpresentatie."

Verwante presentaties


Ads door Google