Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
1
H02 Soorten en Populaties
2
2.1 Definitie van een soort
3
Definitie van een Soort
Individuen met een min of meer gelijk uiterlijk behoren tot dezelfde soort als ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen Bij grote variatie in uiterlijk geeft het voortplantingscriterium de doorslag Niet alleen uiterlijke kenmerken zijn belangrijk. Ook gedrag, voedsel en leefgebied zijn bepalende factoren
4
Soortnamen Taxonomie = wetenschappelijke indeling van soorten
Soorten worden in de wetenschap met binomiale naamgeving benoemd. Ingevoerd door Linnaeus Wordt schuin geschreven Eerste letter van het eerste deel van de naam wordt met HOOFDLETTER geschreven. Dit is de geslachtsnaam Tweede deel wordt met kleine letters geschreven, de soortnaam.
5
Steeds kleiner Rijken (bacteriën, schimmels, planten en dieren) Stam
Klassen Orde Familie Geslacht Soort
6
Soms levert DNA onderzoek verassende familierelaties op, die heel anders kan zijn dan overeenkomst in uiterlijke kenmerken doet vermoeden. Hybriden zijn kruisingen tussen twee soorten, bijvoorbeeld de lijger (leeuw X tijgerin) Twee soorten kunnen alleen nakomelingen krijgen als het DNA voor een groot deel gelijk is. Muildier = paardenmerrie X ezelhengst Muilezel = ezelmerrie X paardenhengst
7
2.2 populaties
8
populatie Populatie = groep organismen van dezelfde soort binnen een bepaald gebied Binnen een populatie paren dieren vaker onderling dan met soortgenoten uit een andere populatie vaak familie kwetsbaar voor bv ziektes
9
Beperkende factoren = tekorten waardoor processen in organismen geremd worden, b.v. Nestplaatsen, water, voeding De mens verandert veel aan de gebieden om hem heen. De meeste populaties hebben hier last van, maar sommigen juist niet (b.v. Ekster, torenvalk) Versnippering: Het gebied waarin een populatie voorkomt wordt in stukken gesplitst door (spoor)wegen en bebouwing. Hierdoor kunnen de individuen binnen de populatie niet meer bij elkaar komen minder genetische uitwisseling
10
Ontsnippering: delen van een versnipperd gebied met elkaar verbinden, bv door wildovergangen (ecoducten), vistrappen en paddenoversteekplaatsen. Natuurbeheer probeert gebieden zo in te richten dat soorten zich er thuis voelen en er weer terug komen of ze er uit te zetten.
11
Territorium: leefgebied van één dier (soms met harem)
Vrouwtjes kiezen partner aan de hand van persoonlijke kenmerken. Doordat ieder vrouwtje daar een ‘ andere kijk’ op heeft, krijg je variatie binnen een populatie. Dit houdt de populatie gezond.
12
Hoeveel soorten leven op aarde?
Toepassen Hoeveel soorten leven op aarde?
13
Niemand kent het antwoord
Schattingen over aantal soorten organismen op aarde lopen uiteen van 3 miljoen tot 100 miljoen. Deze worden gedaan aan de hand van voedselketens Linaeus telde 9000 soorten Per jaar komen er zo’n 3 soorten uit de groep van zoogdieren, vogels en planten bij. Van de lagere dieren komen er veel meer bij. Er is niet één centraal instituut dat een lijst van beschreven soorten bijhoudt. Gespecialiseerde kennis is beperkt.
14
Hoe groot is het aanpassingsvermogen van soorten
2.3 Elke soort is anders Hoe groot is het aanpassingsvermogen van soorten
15
Een habitat is een leefomgeving van plant en dier met de specifieke biotische en abiotische factoren die voor een soort belangrijk zijn Voor elke biotische en abiotische factor kent het organisme een optimum (waarde van milieufactor waarbij het organisme het best gedijt) Voor de abiotische factoren zijn er tolerantiegrenzen (voorbij deze grenzen gaat een organisme dood).
16
Ecologische niche: het gebruik van de biotische en abiotische factoren van een gebied (welke invloed heeft een soort op het ecosysteem en wat doet die soort in dat ecosysteem) Elke soort heeft een voorkeur voor een habitat. Die kan echter per seizoen wisselen. Ook de niche, bijvoorbeeld het voedsel dat een soort eet kan per seizoen of levensfase wisselen. Als twee soorten in dezelfde habitat leven en dezelfde niche hebben, zijn ze concurrenten Verspreidingsgebied = leefgebied waarin een soort voorkomt. Dit is uitgebreider naarmate de tolerantie van een soort groter is
17
Variatie tussen soortgenoten
Veranderende omstandigheden kan ervoor zorgen dat soorten uit elkaar groeien. Ze gaan anders leven in een andere habitat, met een andere combinatie van factoren. Dit kan als de tolerantiegrenzen breed is voor die veranderende factor. Ze krijgen een andere niche Na verloop van (heel veel) tijd worden de verschillen zo groot dat de dieren elkaar niet meer als soortgenoot herkennen. Het worden aparte soorten.
18
2.4 Relaties Herbivoren = planteneters Carnivoren = vleeseters
Omnivoren = alleseters (ze eten echt niet alles, maar zowel vlees als planten). Carnivoren eten meestal herbivoren. Dit noem je predatie. Carnivoren zijn de predatoren, herbivoren de prooien.
19
populatieschommelingen
Populaties wisselen voortdurend van grootte. Predator-prooi interactie. Als er veel prooien zijn, kan de populatie predatoren groeien. Komen er te veel predatoren, dan neemt de populatie prooidieren af. Hierdoor overleven minder jongen van de predatoren aantal predatoren neemt af, hierdoor groeit het aantal prooien weer, enz.
20
Voedselrelaties Voedselketen: voedingsstoffen met daarin energie via een aantal schakels van plant naar toppredator (de predator die geen prooi meer is). Elk soort organisme gebruikt een deel van de energie.
21
Voedselweb Elk organisme maakt deel uit van een groot aantal voedselketens. Voedselweb = geheel van onderling verbonden voedselketens in een gebied.
22
Verschillende soorten voedselrelaties
Concurrentie om voedsel Predatie: doden van (prooi)dieren om ze als voedsel te gebruiken symbiose
23
Symbiose 3 vormen van symbiose:
Mutualisme: beide soorten organismen hebben voordeel van de relatie Commensalisme: één soort heeft voordeel, de anders soort geen voordeel maar ook (nauwelijks) nadeel. Bij planten die op andere planten groeien heet dit epifytisme. Parasitisme: De ene soort heeft voordeel en de andere nadeel. Bij symbiose kunnen ook meer dan twee soorten organismen betrokken zijn.
24
Accumulatie: ophoping van gifstoffen in de voedselketen.
De plant bevat een beetje gif. Het insect dat ervan eet ook. De zangvogel die meerdere insecten eet, krijgt ook meer van het gif binnen. De roofvogel die de zangvogels eet krijgt een nog grotere dosis gif binnen. De concentratie gifstof in het lijf wordt steeds hoger, naarmate je hoger komt in de voedselketen.
25
Bestrijding reuzepadden
Toepassen Bestrijding reuzepadden
26
Monoculturen: grote percelen land met maar één soort gewas erop.
Door al dat voedsel dicht bij elkaar, ontstaat er makkelijk een plaag. Soms zetten mensen dan natuurlijke vijanden in met wisselend succes. Als die natuurlijke vijand een andere (makkelijkere of smakelijkere) prooi vind, kan het ook een plaag worden en/of een geduchte concurrent voor inheemse soorten waardoor die (dreigen te) verdwijnen
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.