Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdHans Brabander Laatst gewijzigd meer dan 6 jaar geleden
1
Macro-economie Oplossingen proefexamen
2
MKV 1 Volgens de Lucas critique:
blijft de manier waarop verwachtingen gevormd worden, altijd ongewijzigd bij een verandering in het beleid. Kan men zich niet steeds baseren op historische data om de effecten van een grote beleidswijziging te voorspellen. Verdwijnt elke relatie tussen werkloosheid en verwachte inflatie bij een grote verandering in het beleid terzake. Is het beleid van de Fed ongeloofwaardig.
3
MKV 2 Beschouw een gesloten economie waarbij initieel 𝑌= 𝑌 𝑛 waarna de centrale bank overgaat tot de aankoop van overheidsobligaties. Dit zal op middellange termijn leiden tot: Een stijging in het prijspeil, een onveranderde output en een stijging in de intrest. Een stijging in het prijspeil, een onveranderde output en een onveranderde intrest. Een onveranderd prijspeil, een onveranderde output en een onveranderde intrest. Een daling in het prijspeil, een stijging in de output en een daling in de intrest.
4
MKV 2 Aankopen overheidsobligaties door ECB = uitbreiding geldaanbod
AS’ Aankopen overheidsobligaties door ECB = uitbreiding geldaanbod 1) Korte termijn: AD naar rechts: AD’ LM naar onder: LM’ (= netto-effect van uitbreiding geldaanbod (LM” als prijspeil constant) en stijging prijspeil. 2) Middellange termijn: Prijsverwachtingen naar boven toe aangepast. AA naar boven: AA’ P stijgt Reëel geldaanbod (M/P) daalt LM verschuift terug naar boven: LM Geld = neutraal op MT!
5
MKV 3 Een toename van de geldhoeveelheid in een land gaat gepaard met een daling van de intrestvoet. Welke voorwaarde is niet voldaan indien de nominale wisselkoers, de buitenlandse intrestvoet en de verwachte nominale wisselkoers onveranderd blijven. De Marshall-Lerner conditie. Imperfecte kapitaalmobiliteit. Geldaanbod = geldvraag. De intrestpariteitconditie.
6
MKV 3 Intrestpariteitconditie: 1+𝑖 = 𝐸 𝑡 1+ 𝑖 ∗ 𝐸 𝑒 𝑡+1 i↓, 𝐸 𝑡 , 𝐸 𝑒 𝑡+1 en 𝑖 ∗ constant 1+𝑖 < 𝐸 𝑡 1+ 𝑖 ∗ 𝐸 𝑒 𝑡+1 (Mogelijke reden: imperfecte kapitaalmobiliteit)
7
MKV 4 Stel dat voor gegeven arbeidsmarktcondities de onderhandelingsmacht van werknemers daalt. Veronderstel volgende productiefunctie: Y = AN. Loononderhandelingscurve: W = PeF(u,z) en prijszettingscurve: W/P = 1/(1+μ). De loononderhandelingscurve (wage-setting relation) verschuift naar boven. De prijszettingscurve (price-setting relation) verschuift naar boven. De natuurlijke werkloosheid daalt. Het reële loon daalt.
8
Werkcollege 4: Docentenversie
MKV 4 Arbeidsmarkt: PS: W/P = 1/(1+μ) WS: W/Pe = F(u,z) Middellange termijn: P = Pe Evenwicht: W/P = W/Pe → z daalt dus WS verschuift naar onder → un daalt A’ A WS Arbeidsmarkt, goederenmarkt of geldmarkt? WS’ u’n un Werkcollege 4: Docentenversie
9
MKV 5 Beschouw volgende relaties voor een gesloten economie met constant prijspeil (𝑃=1): 𝐶=0,8 𝑌 𝐷 ;𝐼=900−50𝑖;𝐺=800; 𝑇=0,25𝑌; 𝑀 𝑠 =500; 𝑀 𝑑 =0,25𝑌−62,5𝑖 De natuurlijke output bedraagt Met hoeveel zouden de overheidsbestedingen moeten wijzigen opdat deze economie de natuurlijke output bereikt? Hoeveel bedraagt het budgettair saldo in dat geval? ∆G=1500 en overheidsoverschot = 800 ∆𝐺=1500 en overheidstekort = 800 ∆G=800 en overheidstekort = 100 ∆G=800 en overheidsoverschot = 100
10
MKV 5 IS-curve: 𝑌=𝐶+𝐼+𝐺 𝑌=0,8 𝑌−0,25𝑌 +900−50𝑖+800+∆𝐺 𝑌=0,8𝑌−0,2𝑌+900−50𝑖+800+∆𝐺 0,4𝑌=1700−50𝑖+∆𝐺 ∆𝐺=0,4𝑌− 𝑖 LM-curve: 𝑀 𝑠 = 𝑀 𝑑 500=0,25𝑌−62,5𝑖 0,25𝑌=500+62,5𝑖 𝑌= 𝑖
11
MKV 5 𝑌=6000→𝑖=16% ∆𝐺=0,4𝑌− 𝑖=1500 Budgettair saldo: 𝐺−𝑇= −0, =800
12
MKV 6 Beschouw de goederenmarkt van een gesloten economie met autonome investeringen, autonome overheidsbestedingen en constant prijspeil. Welke uitspraak is fout? Het invoeren van een lineaire belastingfunctie in plaats van een forfaitair belastingsysteem verlaagt de absolute waarde van de budgettaire multiplicatoren. Een daling in het autonome sparen leidt tot een stijging in de output en een onveranderd spaarniveau in het evenwicht van een economie met forfaitaire belastingen. De investeringsmultiplicator in een economie met lineaire belastingen verloopt dalend in de marginale belastingquote. Wanneer de nettobelastingen en de overheidsbestedingen beide verhoogd worden met 100 euro zal de evenwichtsoutput in een economie met forfaitaire belastingen toenemen met (strikt) meer dan 100 euro. B = spaarparadox
13
MKV 6 Antwoord d is fout: balanced budget multiplicator voor gesloten economie met autonome investeringen, autonome overheidsbestedingen en constant prijspeil: → wanneer T en G met hetzelfde bedrag (100 euro) toenemen wordt het overheidsbudget niet beïnvloed, maar de evenwichtsoutput neemt toe met exact 100 euro.
14
MKV 7 De goederenmarkt van een fictieve open economie wordt op korte termijn beschreven door volgende structurele vorm: C = ,8Yd, T = ,4Y, I = 950, G = 2400, X = 800, IM = ,18Y Bepaal de waarde van het BBP en het private sparen in de evenwichtssituatie. De reële wisselkoers is gelijk aan 1. Y=6500 en S=40 Y=7750 en S=-910 Y=4500 en S=-40 Y=5750 en S=910
15
MKV 7 Y = Z Y= ,8(Y ,4Y) ,18Y Y=700+0,8Y-160-0,32Y ,18Y (1-0,8+0,32+0,18)Y=4550 Y=4550/0,7=6500 S= Y – T – C = YD - C Yd=Y ,4Y=0,6* =3700 S=Yd ,8Yd=0,2* =40
16
MKV 8 Wanneer een toename van het consumentenvertrouwen leidt tot een toename van het nationaal inkomen, dan zal op de geldmarkt: het geldaanbod stijgen omwille van de werking van de geldbasismultiplicator. een expansieve openmarktoperatie nodig zijn om de intrest constant te houden. de geldvraag afnemen omwille van het transactiemotief. Geen van bovenstaande.
17
MKV 8 Wanneer Y stijgt, dan stijgt Md.
Zonder tussenkomst zal i stijgen. Wanneer de ECB echter het geldaanbod verhoogt (expansieve monetaire politiek) dan kan ze i constant kunnen houden i Ms Ms’ Md’ Md M
18
MKV 9 In een gesloten economie met overheid en een constant prijspeil zal het effect van een afname in de nettobelastingen op het evenwichtsinkomen groter zijn naarmate: de intrestgevoeligheid van de investeringen groter is. de inkomensgevoeligheid van de geldvraag kleiner is. de marginale consumptiequote kleiner wordt. de intrestgevoeligheid van de geldvraag kleiner is.
19
MKV 9 IS’ IS LM Kleinere inkomensgevoeligheid van geldvraag → Md verschuift minder naar rechts bij stijging in Y → LM verloopt vlakker Daling in nettobelastingen leidt tot verschuiving van IS naar rechts → effect op Y zal groter zijn bij vlakkere LM-curve
20
MKV 10 In een bepaald land bedraagt het bbp in lopende prijzen in het jaar miljard dollar. In 2009 is het aangegroeid tot 2 miljard dollar. De bbp deflator bedraagt in 2008 en 2009 respectievelijk 100 en 200. Hoeveel bedraagt het bbp van 2009 in prijzen van 2008? 0,5 miljard dollar 1 miljard dollar 2 miljard dollar 4 miljard dollar Bbp-deflator = (nominaal bbp / reëel bbp)*100 Reëel bbp = (nominaal bbp / bbp deflator) * 100 Reëel bbp 2009 = (2 miljard/200) * 100 = 1 miljard
21
Open vraag 1a (8p) Beschouw een gesloten economie.
Toon grafisch aan hoe je de LM-curve afleidt uit de werking van de geldmarkt. Toon bovendien ook aan wat er gebeurt met de LM-curve indien de economie zich bevindt in de liquiditeitsval. Geef een korte toelichting bij de grafieken. (3p)
22
Open vraag 1a Toelichting:
Wanneer Y daalt dan daalt geldvraag zodat i daalt: positief verband tussen i en Y = LM-curve. (0,5p) Wanneer i naar 0 gaat wordt geldvraag oneindig groot (horizontaal). Verdere daling in Y heeft geen effect meer op i: LM loopt hier dus ook horizontaal. (0,5p) Grafieken = 2p
23
Open vraag 1b Stel dat de economie zich in de liquiditeitsval bevindt. Voeg de IS-curve toe aan de grafiek en leidt de vorm af van de AV-curve. Geef een korte toelichting. (3p) Grafieken = 2p
24
Open vraag 1b Toelichting:
Wanneer P daalt dan zal op de geldmarkt het reëel geldaanbod stijgen waardoor de intrest daalt en LM naar rechtsonder verschuift (0,5p) In de liquiditeitsval heeft dit echter geen effect meer op Y, dus AV verloopt daar verticaal. (0,5p)
25
Open vraag 1c Wat kan je vertellen over de effectiviteit van een expansief monetair beleid in de liquiditeitsval? Leg duidelijk de link met de bovenstaande grafieken. (2p) Bij een expansief monetair beleid stijgt het nominaal geldaanbod (0,5p) Dus zal LM naar rechtsonder verschuiven. (0,5p) Dit heeft in de liquiditeitsval echter geen effect op de output en de intrest. (0,5) AV blijft verticaal liggen. (0,5p)
26
Open vraag 2a Stel dat de output gelijk is aan de natuurlijke output. Veronderstel nu dat de overheidsbestedingen dalen. a) Beschouw een gesloten economie: toon grafisch het effect op IS-LM en AV-AA op korte en middellange termijn. (KT: 2p; MT: 2p)
27
Werkcollege 4: Docentenversie
Open vraag 2a i LM LM’ Korte termijn: IS naar links: IS’ Daling prijspeil: LM naar rechts: LM’ AV naar links: AV’ LM’’ IS Y’ < Yn en P’ < Pe Middellange termijn: Pe dalen AA naar rechts: AA’ en LM naar rechts: LM’’ IS’ Y P AA AA’ P = Pe1 P’ P” = Pe2 Op MT: Y = Yn ; i en P gedaald AV AV’ Y’ Yn Y Werkcollege 4: Docentenversie
28
Werkcollege 4: Docentenversie
Open vraag 2b b) Overeenkomstig je antwoord in a.: wat gebeurt er met de werkloosheidsgraad in de korte en middellange termijn? (KT: 1p, MT: 1p) Korte termijn: Y daalt: Y’ < Yn 𝑢=1− 𝑌 𝐿 u stijgt: u > un Middellange termijn: Y’ = Yn u = un Werkcollege 4: Docentenversie
29
Open vraag 2c c) Ga nu uit van een open economie en beschouw enkel de goederenmarkt. Deze goederenmarkt wordt op korte termijn beschreven door volgende relaties: 𝐶= 𝑐 0 + 𝑐 1 (𝑌−𝑇) 𝐼𝑀= 𝑚 1 𝑌 𝑋= 𝑥 1 𝑌 ∗ De parameters 𝑚 1 en 𝑥 1 zijn respectievelijk de invoerquote en exportquote. Stel dat de reële wisselkoers constant is en gelijk is aan 1. Verder, ga ervan uit dat het buitenlands inkomen Y* en de nettobelastingen T constant zijn. De overheidsbestedingen en investeringen zijn exogeen. Bepaal de evenwichtsoutput op de binnenlandse goederenmarkt.
30
Open vraag 2c Los op naar Y: Y = C + I + G + X – IM/ε
Y = c0 + c1(Y-T) + I* + G +x1Y* – m1Y Y = c0 + c1Y - c1T + I* + G + x1Y* – m1Y Y - c1Y + m1Y = c0 - c1T + I* + G + x1Y* Y (1 - c1 + m1) = c0 - c1T + I* + G + x1Y* 𝒀= 𝒄 𝟎 − 𝒄 𝟏 𝑻+ 𝑰 ∗ +𝑮+ 𝒙 𝟏 𝒀 ∗ 𝟏− 𝒄 𝟏 + 𝒎 𝟏
31
Open vraag 2d Budgettaire multiplicator = dY/dG = 1 1− 𝑐 1 + 𝑚 1
d) Overeenkomstig de situatie in c.: wat is het effect op het binnenlandse evenwichtsinkomen als de overheidsbestedingen met 1 eenheid dalen? (1p) Budgettaire multiplicator = dY/dG = 1 1− 𝑐 1 + 𝑚 1 Als overheidsbestedingen dalen met 1, daalt het evenwichtsinkomen op deze goederenmarkt met 1 1− 𝑐 1 + 𝑚 1 . 𝒀= 𝒄 𝟎 − 𝒄 𝟏 𝑻+ 𝑰 ∗ +𝑮+ 𝒙 𝟏 𝒀 ∗ 𝟏− 𝒄 𝟏 + 𝒎 𝟏
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.