Download de presentatie
De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub
GepubliceerdHenriette Abbink Laatst gewijzigd meer dan 7 jaar geleden
1
uit Gruwelijke rijmen – van Roald Dahl
Roodkapje en de wolf uit Gruwelijke rijmen – van Roald Dahl Door een technisch foutje zijn enkele werkwoorden weg gevallen. Kan jij ze terug aan de tekst toevoegen? Als je het even niet weet kan de help knop je de weg wijzen… Veel succes! Help START
2
Op één der eerste lentedagen _____wolf de honger knagen,
voelen voelde voelt Help
3
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus _____ hij bij grootmoe aan.
klopt klopde klopte Help
4
Die ____ open, zag hem staan
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die ____ open, zag hem staan deed doet doen Help
5
Hij _____ grijnzend: “Goedendag”
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij _____ grijnzend: “Goedendag” gromde gromt gromte Help
6
Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe _____ zich naar:
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe _____ zich naar: schrikt schrok schrikte Help
7
Ze ______ de spijker op de kop,
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze ______ de spijker op de kop, slaat slaagde sloeg Help
8
Ze sloeg de spijker op de kop, want hij _____ haar in één hap op.
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze sloeg de spijker op de kop, want hij _____ haar in één hap op. vrat vreet vreette Help
9
Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op.
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op. Hetgeen de wolf maar slecht ______. bevalt bevalde beviel Help
10
Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op.
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op. Hetgeen de wolf maar slecht beviel. “Ze is te weinig”, klaagde hij. “dat is toch geen heel maal voor mij.” “Na zo een schril scharminkel moet je, als wolf minstens nog een toetje.” Terwijl hij heel boosaardig _______, lachte lachtte lacht Help
11
Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op.
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op. Hetgeen de wolf maar slecht beviel. “Ze is te weinig”, klaagde hij. “dat is toch geen heel maal voor mij.” “Na zo een schril scharminkel moet je, als wolf minstens nog een toetje.” Terwijl hij heel boosaardig lachte, zei hij: “Ik denk dat ik zal ________ wacht wachten wachte Help
12
Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op.
Op één der eerste lentedagen voelde wolf de honger knagen, dus klopte hij bij grootmoe aan. Die deed open, zag hem staan met scherpe tanden, valse lach. Hij gromde grijnzend: “Goedendag” De arme grootmoe schrok zich naar: Straks eet hij me op, met huid en haar. Ze sloeg de spijker op de kop, want hij vrat haar in één hap op. Hetgeen de wolf maar slecht beviel. “Ze is te weinig”, klaagde hij. “dat is toch geen heel maal voor mij.” “Na zo een schril scharminkel moet je, als wolf minstens nog een toetje.” Terwijl hij heel boosaardig lachte, zei hij: “Ik denk dat ik zal wachten, tot Roodkapje, ‘t mals jong ding, ________ van haar wandeling.” terugkwam terugkomt terugkom Help
13
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet __________,
gegeten opgegeten opgeëet Help
14
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en____________, aangetrekt aangetrokken aangetrekken Help
15
Hij _______ en krulde zelfs zijn haar.
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij _______ en krulde zelfs zijn haar. kamde kamt kamte Help
16
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel ____ wolf toen klaar. zit zitten zat Help
17
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje _____ al gauw kwam komt komde Help
18
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje kwam al gauw en ______ aan wolf traditiegetrouw vraagt vraagde vroeg Help
19
“Dan ____ ik je beter horen.”
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje kwam al gauw en vroeg aan wolf traditiegetrouw “O grootmoe, wat heb je ‘n grote oren.” “Dan ____ ik je beter horen.” kan kun kon Help
20
“Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” _____ ze zoet. Zegt
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje kwam al gauw en vroeg aan wolf traditiegetrouw “O grootmoe, wat heb je ‘n grote oren.” “Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” _____ ze zoet. Zegt Zei Zegde Help
21
“Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” Zei ze zoet.
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje kwam al gauw en vroeg aan wolf traditiegetrouw “O grootmoe, wat heb je ‘n grote oren.” “Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” Zei ze zoet. “Dan kan ik beter zien wat je doet”, zei wolf terwijl hij naar haar _______, staarte staardde staarde Help
22
“Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” Zei ze zoet.
Grootmoe’s kleren, moet je weten, die had hij natuurlijk niet opgegeten, heeft hij opgeraarpt en aangetrokken, haar jas, haar muts en ook haar sokken. Hij kamde en krulde zelfs zijn haar. In grootmoe’s stoel zat wolf toen klaar. Het kleine meisje kwam al gauw en vroeg aan wolf traditiegetrouw “O grootmoe, wat heb je ‘n grote oren.” “Dan kan ik je beter horen.” “Wat ‘n grote ogen!” Zei ze zoet. “Dan kan ik beter zien wat je doet”, zei wolf terwijl hij naar haar staarde, en watertandde en likkebaardde. Na dat karkas vol bot en haar, _____ hij, smaakt zij als kaviaar. dacht dachtte denkte Help
23
Maar Roodkapje __________ en zei:
knipoogte knipoogde knipoogt Help
24
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” _____ wolf haar nijdig toe. Roepte Riep Riepte Help
25
“Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je _______, ezelskop!
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je _______, ezelskop! zeggen zegde zei Help
26
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan ____ ik je zo wel op.” at eten eet Help
27
‘t Kind _____ en trekt in een wipje
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind _____ en trekt in een wipje lach lacht lachen Help
28
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze _____ hem op het grote beest richt richtte richten Help
29
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze richt hem op het grote beest en BENG, BENG… die is er geweest! Een week of wat later, ik ____ ‘t nog goed, wist weet weten Help
30
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze richt hem op het grote beest en BENG, BENG… die is er geweest! Een week of wat later, ik weet‘t nog goed, _____ ik in het bos Roodkapje ontmoet. Hebben Had Heb Help
31
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze richt hem op het grote beest en BENG, BENG… die is er geweest! Een week of wat later, ik weet‘t nog goed, Heb ik in het bos Roodkapje ontmoet. Ik ______ haar bijna niet, dat snap je herkende herkente herkennen Help
32
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze richt hem op het grote beest en BENG, BENG… die is er geweest! Een week of wat later, ik weet‘t nog goed, Heb ik in het bos Roodkapje ontmoet. Ik herkende haar bijna niet, dat snap je zo zonder cape en zonder rood kapje. “Hallo,” ______ ze vrolijk, “zie je wel Roepte Roepen Riep Help
33
‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje.
Maar Roodkapje knipoogde en zei: “O wat een mooie bontjas heb jij!” “Fout!” Riep wolf haar nijdig toe. “Wat heb je grote tanden, grootmoe, dàt moet je zeggen, ezelskop! Nou ja, dan eet ik je zo wel op.” ‘t Kind lacht en trekt in een wipje een revolver uit haar slipje. Ze richt hem op het grote beest en BENG, BENG… die is er geweest! Een week of wat later, ik weet‘t nog goed, Heb ik in het bos Roodkapje ontmoet. Ik herkende haar bijna niet, dat snap je zo zonder cape en zonder rood kapje. “Hallo,” Riep ze vrolijk, “zie je wel mijn prachtige bontjas van wolvenvel!” sluiten
34
Is het een persoonsvorm? Nee verlegen/luisteren
Ja Tegenwoordige tijd Verleden tijd Terug Hoor je t? Klankverandering? Nee Nee Vervoeg gewoon Hoor je de(n)? vervang door spelen Hoor je te(n)? vervang door werken Ja Vervang door werken werk werkt Ja Pas de klankverandering toe
35
Jammer, dit antwoord is niet juist.
Begrijp je je fout niet, kijk dan zeker even op de help pagina! Terug
Verwante presentaties
© 2024 SlidePlayer.nl Inc.
All rights reserved.