Woordsoorten benoemen

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Redekundig ontleden Over waarom, wat en hoe....
Advertisements

Met symbolen van Montessori
Herhaling van hoofdstuk
naamwoordelijk gezegde
Welke kenmerken schrijven jij of anderen aan God toe? Roept u maar!
Uitleg lijdend voorwerp (lv)
Leesvaardigheid (ook te vinden op LaPlaza)
Taaloefeningen.
Grammatica hst. 1 t/m 3 Woordsoorten Zinsdelen PV H1 WG LW H. 1 NG BNW
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Ik geloof… Dat onze achtergrond en omstandigheden misschien wel van invloed zijn geweest op wie we zijn, maar dat wìj verantwoorde- lijk zijn voor wie.
Voorzetsels.
Bezittelijk voornaamwoord
Persoonsvorm Saskia Hoekx.
Uitleg bijvoeglijke bepaling (bvb)
Persoonlijke voornaamwoorden
Grammatica Nederlands
Nederlands Woordsoorten.
Ik geloof… Dat onze achtergrond en omstandigheden misschien wel van invloed zijn geweest op wie we zijn,maar dat wìj verantwoorde-lijk zijn voor wie we.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
Taaloefeningen.
2. Grammatica en spelling
Agenda ma. 30/5 toets voc les: toets verbeteren > di. HT verbeteren > do. !! goed kennen voor toets vr.: St. 9B-9C.
Taaloefeningen.
Wat gaan we doen vandaag?
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde
GRAMMATICA Groepjes woorden uit een zin die bij elkaar horen:
Woordsoorten Maud Hutten.
Wat zijn verwijswoorden en hoe gebruik je die?
Taaloefeningen.
Woordsoorten benoemen
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Module Grammatica K3 zinsontleding.
Nederlands Woensdag 6 januari 2va.
 Bepaald?  Bepaald:De het  Bepaald: de het  Onbepaald?
Werkwoorden en tijden van het werkwoord. Spoorboekje Oefening werkwoorden Uitleg werkwoorden Uitleg tijden Oefening tijden Wat gaan we leren? Jullie kunnen.
Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord
Werkwoordelijk gezegde, naamwoordelijk gezegde en de werkwoorden
WERKWOORDELIJK GEZEGDE
Grammatica zinsdelen H1 t/m H6
Aanwijzend voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord 2 Voornaamwoorden.
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
De grote Grammatica woordsoorten Quiz!
PERSOONLIJK EN BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten © Noordhoff Uitgevers bv havo/vwo 2E.
GRAMMATICA BLOK 1 T/M 4 Uitleg en voorbeelden Woordsoorten Basis leerjaar 4.
Grammatica woordsoorten
Grammatica woordsoorten H1 t/m H6
Woordenschat H4 In deze powerpoint: Opfrissen: Wat is een voorzetsel?
3 vwo Grammatica 1
Betrekkelijk voornaamwoord
Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Groep 6 en 7.
3a Grammatica
Zelfstandig naamwoord
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
Verschil: redekundig en taalkundig ontleden
Hoofdstuk 2 Grammatica woordsoorten
Persoonlijk voornaamwoord
Grammatica hoofdstuk 1.
Grammatica zinsdelen Redekundig ontleden.
Grammatica woordsoorten
Woordsoorten: Lidwoorden
Hoofdstuk 5 Grammatica woordsoorten
Woordbenoemen Zelfstandig naamwoord, eigennaam, lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, telwoord.
WOORDSOORTEN HAVO-2.
Transcript van de presentatie:

Woordsoorten benoemen Module Grammatica K3 Woordsoorten benoemen

Wat ga je leren? Je leert wat de volgende woordsoorten betekenen; Lidwoord (LW) Zelfstandig naamwoord (znw) Bijvoeglijk naamwoord (bnw) Voorzetsel (vz) Zelfstandig werkwoord (zww) Hulpwerkwoord (hww) Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) Je leert deze woordsoorten op te zoeken in de zin.

Lidwoord (lw) We kennen er maar 3: DE - HET – EEN Lidwoorden plaats je vóór een zelfstandig naamwoord: Voorbeeld: DE kast, HET hondje, EEN docent.

Zelfstandig naamwoord (znw) Overal hebben we een naam voor bedacht; deze woorden zijn de zelfstandige naamwoorden; Namen voor: Mensen Dieren Dingen Planten (eigen)namen: namen van personen en plaatsen.

Bijvoeglijk naamwoord (bnw) Dit zijn de zogenaamde ‘versierwoorden’; Het zegt iets meer over een zelfstandig naamwoord, het geeft je meer informatie (over de eigenschappen of kenmerken van het znw); Het staat meestal direct vóór een znw. Voorbeeld: de GROTE man met de LANGE neus heeft een KLEIN hondje dat een RODE strik draagt.

Voorzetsel (vz) Dit zijn de zogenaamde ‘Kastwoorden’ of ‘Feestwoorden’; Bijvoorbeeld: OP het feest, TIJDENS het feest, IN de kast, NAAST de kast, TUSSEN de kast, ACHTER de kast.

Zelfstandig werkwoord (zww) Geeft precies aan WAT je doet; Je hebt altijd maar één zww in de zin staan, de rest van de ww zijn hulpwerkwoorden (hww). Voorbeeld: Afgelopen zondag hebben we heerlijk geschaatst. werkwoorden in deze zin: hebben – geschaatst ‘Geschaatst’ geeft precies aan WAT je hebt gedaan en is dus het zww Het ww ‘hebben’ blijft over; dit is het hulpwerkwoord (hww)

Hulpwerkwoord (hww) Wanneer er twee of meer werkwoorden in de zin staan; Het werkwoord dat niet precies aangeeft wat je doet. Voorbeeld: De politie zal regelmatig langs onze school rijden. werkwoorden in deze zin: zal – rijden. ‘Rijden’ geeft precies aan WAT je hebt gedaan en is dus het zww Het ww ‘zal’ blijft over; dit is dus het hulpwerkwoord (hww)

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) Is een verwijswoord; Woorden waarmee je kunt wijzen naar: Een persoon; Een groep personen; Voorwerpen; Onzichtbare zaken. Bijvoorbeeld: ik – mij – jij – jou – u – hij – hem – zij – haar – het – wij – ons – jullie – zij/ze – hun – hen.

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw.) Geeft een bezit aan. Bijvoorbeeld: mijn – jouw – zijn – haar – uw – jullie – hun. Voorbeeldzin: MIJN hond heeft een gat in JOUW sok gebeten, waardoor ONZE kamer nu vol ligt met stukken stof.