HET PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD LE PRONOM PERSONNEL [4 vwo, unité 4, GR III] [Audio p.1] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord Stem FR: Le pronom personnel
Als onderwerp Vormen: je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils, elles Enkelvoud: Meervoud: je parle nous parlons tu parles vous parlez il parle ils parlent elle parle elles parlent on: spreektaal voor je, tu, nous of vous on parle [De zinnen moeten één voor één invloeien, op het juiste moment, synchroon aan de animatie] [Audio:] [p.2] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord als onderwerp van de zin. De vormen voor het onderwerp zijn: je, tu, il, elle, on, nous, vous, ils en elles. Deze vormen heb je al heel vaak moeten leren. Kijk en luister naar de voorbeelden en doe mee. FR: je parle NL: ik praat FR: tu parles NL: jij praat FR: il parle NL: hij praat FR: elle parle NL: zij praat FR: nous parlons NL: wij praten FR: vous parlez NL: jullie praten / u praat FR: ils parlent NL: zij praten FR: elles parlent NL: zij praten NL: ‘On’ kun je in spreektaal gebruiken voor je, tu, nous of vous. Bij ‘on’ staat het werkwoord altijd in de derde persoon enkelvoud, dus: on parle. ! 7.1
! Als lijdend voorwerp Vormen: me, te , le, la, nous, vous, les Sandrine me cherche. Sandrine te cherche. Sandrine le cherche. Sandrine la cherche. Sandrine nous cherche. Sandrine vous cherche. Sandrine les cherche. Voor een klinker of stomme h: m’, t’, l’. Le prof m’aide. [p.3] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord als lijdend voorwerp Wanneer het persoonlijk voornaamwoord lijdend voorwerp in de zin is gebruik je: me, te, le, la, nous, vous of les. Kijk en luister goed naar de voorbeelden en spreek mee: FR: Sandrine me cherche. NL: Sandrine zoekt mij. FR: Sandrine te cherche. NL: Sandrine zoekt jou. FR: Sandrine le cherche. NL: Sandrine zoekt hem. FR: Sandrine la cherche. NL: Sandrine zoekt haar. FR: Sandrine nous cherche. NL: Sandrine zoekt ons. FR: Sandrine vous cherche. NL: Sandrine zoekt jullie, of Sandrine zoekt u. FR: Sandrine les cherche. NL: Sandrine zoekt hen. LET OP: bij alle persoonlijk voornaamwoorden die eindigen op een klinker (dat zijn je, me, te, le en la) wordt de –e of de –a vervangen door een apostrophe als het werkwoord erna begint met een klinker of een stomme h. Kijk maar naar de voorbeeldzin: Le prof m’aide. Me is hier vervangen door m apostrof, omdat het werkwoord aider met een klinker begint. ! 7.2
Als meewerkend voorwerp Vormen: me, te, lui, nous, vous, leur On me donne un cadeau. On te donne un cadeau. On lui donne un cadeau. On nous donne un cadeau. On vous donne un cadeau. On leur donne un cadeau. lui / leur = mannelijk en vrouwelijk [p.4] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord als meewerkend voorwerp. De vormen hier zijn: me, te , lui, nous, vous en leur. Bij een meewerkend voorwerp kun je er meestal ‘aan’ of ‘voor’ bij denken. Kijk en luister goed naar de voorbeelden en probeer de betekenis alvast te raden. Men geeft mij een cadeau is: FR: On me donne un cadeau. FR: On te donne un cadeau. NL: Men geeft jou een cadeau. FR: On lui donne un cadeau. NL: Men geeft hem een cadeau. Of Men geeft haar een cadeau FR: On nous donne un cadeau. NL: Men geeft ons een cadeau. FR: On vous donne un cadeau. NL: Men geeft jullie of u een cadeau. FR: On leur donne un cadeau. NL: Men geeft hun een cadeau. Zoals je ziet, zijn bij het meewerkend voorwerp de vormen voor mannelijk en vrouwelijk gelijk: lui voor enkelvoud en leur voor meervoud. ! 7.3
Met klemtoon Vormen: moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux, elles Losstaand: Qui s’appelle Thérèse? Toi? Ou elle? Na een voorzetsel: Tu veux venir avec moi? Na c’est: C’est lui qui est le plus sportif. Met extra nadruk: Nous, nous habitons à Paris. Met même: Ils ont écrit cette lettre eux-mêmes. [p.5] NL: Het persoonlijk voornaamwoord met klemtoon. Soms krijgt het persoonlijk voornaamwoord nadruk. In het Nederlands kun je de woorden nadruk geven door ze sterker uit te spreken, zoals ík? In het Frans kan dat niet; daarom zijn er speciale vormen voor. Deze vormen zijn: moi, toi, lui, elle, nous, vous, eux en elles. Je gebruikt ze in de volgende gevallen: Losstaand: FR: Qui s’appelle Thérèse? Toi? Ou elle? NL: Wie heet er Thérèse? Jij? Of zij? Na een voorzetsel: FR: Tu veux venir avec moi? NL: Wil je met mij meekomen? Na c’est: FR: C’est lui qui est le plus sportif. NL: Híj is het sportiefst. Met extra nadruk: FR: Nous, nous habitons à Paris. NL: Wíj wonen in Parijs. Met même: FR: Ils ont écrit cette lettre eux-mêmes. NL: Zij hebben deze brief zelf geschreven. 7.4
Overzicht van alle vormen Onderwerp Lijdend Meewerkend Met klemtoon voorwerp voorwerp je (j’) me (m’) me (m’) moi tu te (t’) te (t’) toi il le (l’) lui lui elle la (l’) lui elle nous nous nous nous vous vous vous vous ils les leur eux elles les leur elles [p.6] Stem NL: Overzicht van alle vormen. In het schema zie je alle vormen van het persoonlijk voornaamwoord nog eens op een rijtje, dus als onderwerp, als lijdend voorwerp, als meewerkend voorwerp en met klemtoon. Je ziet dat ‘nous’ en ‘vous’ altijd hetzelfde blijven! 7.5
! En En vervangt: de + zelfstandig naamwoord woord van hoeveelheid/telwoord + zelfstandig naamwoord Qu’est-ce que tu penses de ce film? Qu’est-ce que tu en penses? Vous voulez deux pommes? Oui, j’en veux deux. De + persoon wordt niet vervangen door en: Vous parlez de Gérard? = Vous parlez de lui? [p.7] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord ‘en’. En vervangt de + zelfstandig naamwoord of een telwoord + zelfstandig naamwoord. We geven hier van elk type een voorbeeld: FR: Qu’est-ce que tu penses de ce film? Qu’est-ce que tu en penses? NL: Wat vind je van die film? Wat vind je ervan? ‘De ce film’ wordt dus vervangen door ‘en’ ‘En’ wordt ook gebruikt als er een woord van hoeveelheid of een telwoord vóór het zelfstandig naamwoord staat: FR: Vous voulez deux pommes? Oui, j’en veux deux. NL: Wilt u twee appels? Ja, ik wil er twee. LET OP: De + persoon wordt niet vervangen door en: FR: Vous parlez de Gérard? = Vous parlez de lui? NL: En niet: Vous en parlez? NL: Praat u over Gérard? Praat u over hem? (en niet: praat u erover) ! 7.6
Y Y vervangt alle andere voorzetsels dan de + zelfstandig naamwoord, zoals à, dans, sur Elle va à l’école? Oui, elle y va. Ils sont dans le jardin? Oui, ils y sont. Y wordt niet gebruikt voor personen: Je pense à Catherine. Je pense à elle. ! [p.7] Stem NL: Het persoonlijk voornaamwoord ‘y’. Y vervangt alle andere voorzetsels dan de + zelfstandig naamwoord, zoals à, dans, sur. Bijvoorbeeld: FR: Elle va à l’école? Elle y va. NL: Gaat ze naar school? Ja, ze gaat ernaartoe. FR: Ils sont dans le jardin? Ils y sont. NL: Zijn ze in de tuin? Ja, ze zijn er. NL: Net als ‘en’ wordt ook ‘y’ niet gebruikt voor personen: FR: Je pense à Catherine. Je pense à elle. NL: niet: J’y pense! NL: Ik denk aan Catherine. Ik denk aan haar. En niet: ik denk eraan, want dat zeggen we alleen over dingen. 7.7
De plaats in de zin Voor de infinitief: Je veux aller à Londres. Je veux y aller. Je peux donner mes clés à Anne. Je peux lui donner mes clés. Voor de persoonsvorm: Je vais à Londres. J’y vais. Tu as vu ce film? Tu l’as vu? Achter het werkwoord in de gebiedende wijs zonder ontkenning: Aide-moi! Parlez-nous de la fête! ! [p.7] Stem NL: De plaats van de persoonlijke voornaamwoorden in een zin. Als er een infinitief (een heel werkwoord) in de zin staat, dan staan de persoonlijk voornaamwoorden altijd voor deze infinitief. FR: Je veux aller à Londres. Je veux y aller. NL: Ik wil naar Londen gaan. Ik wil ernaartoe gaan. De infinitief is ‘aller’, dus het voornaamwoord ‘y’ komt hiervoor. FR: Je peux donner mes clés à Anne. Je peux lui donner mes clés. NL: Ik kan mijn sleutels aan Anne geven. Ik kan haar mijn sleutels geven. Staat er geen infinitief in de zin, dan staan de persoonlijke voornaamwoorden voor de persoonsvorm. FR: Je vais à Londres. J’y vais. NL: Ik ga naar Londen. Ik ga ernaartoe. FR: Tu as vu ce film? Tu l’as vu? NL: Heb je die film gezien? Heb je hem gezien? LET OP: het persoonlijk voornaamwoord is ‘as’, dus het voornaamwoord komt hiervoor. De persoonlijke voornaamwoorden staan NOOIT voor het voltooid deelwoord! In de gebiedende wijs zonder ontkenning staan de voornaamwoorden achter het werkwoord: FR: Aide-moi! NL: Help me! FR: Parlez-nous de la fête! NL: Vertel ons over het feest! Zoals je ziet, komt er hier een streepje tussen het werkwoord en het persoonlijk voornaamwoord. 7.8
De volgorde 1 2 3 4 5 me le lui y en te la leur se les nous vous se Il me donne le livre. Il me le donne. Je les emmène à Paris. Je les y emmène. Elle n’envoie pas cette lettre à Léa. Elle ne la lui envoie pas. [p.7] Stem NL: De volgorde van de verschillende persoonlijke voornaamwoorden Soms staan er meerdere persoonlijke voornaamwoorden in één zin. Welke hebben voorrang op de rest? Dat zie je in het schema. Je kunt ze dus nooit husselen: als je bijvoorbeeld zowel me en le in één zin hebt, krijg je altijd eerst me, dan le. Kijk maar naar de volgende voorbeelden: FR: Il me donne le livre. Il me le donne. NL: Hij geeft me het boek. Hij geeft het me. Het schema zegt namelijk: eerst me, dan le. Vertaal dus nooit woord voor woord de Nederlandse zin, maar raadpleeg het schema! Zoals je hebt gezien op de vorige pagina, staan de persoonlijke voornaamwoorden voor de infinitief of anders voor de persoonsvorm. FR: Je les emmène à Paris. Je les y emmène. NL: Ik breng ze naar Parijs. Ik breng ze ernaartoe. FR: Elle n’envoie pas cette lettre à Léa. Elle ne la lui envoie pas. NL: Ze stuurt deze brief niet aan Léa. Ze stuurt hem haar niet. Deze zin lijkt lastig, omdat er een ontkenning in zit, namelijk ne … pas. Maar laat je niet van de wijs brengen: de persoonlijke voornaamwoorden komen ook hier gewoon voor de persoonsvorm. 7.9