Aspect en Temporele structuur van teksten Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis
Aspectuele klasse Vendler (1967), Verkuyl et al. (2004), etc. States: Jan is ziek, Sofia houdt van katten Processes (activities): Jan zwemt, Sofia schrijft brieven, Anna duwt een kar. Events (Accomplishments+ achievements): Jan eet een appel, Sofia schrijft een brief, Anna komt binnen, Jan bereikt de top, Sofia won de race.
Compositioneel aspect Principe van compositionaliteit van betekenis: betekenis van het geheel wordt bepaald door de samenstellende delen, en de manier waarop ze zijn samengevoegd. VP = V + NP Aspect van VP wordt bepaald door [±dynamisch] van V en [±SQA] van NP.
Plus-principe Als V is [+dynamisch] en argumenten zijn [+SQA], dan is VP/S terminatief. Als V is [-dynamisch] of (één van zijn) argumenten is [-SQA], dan is VP/S niet-terminatief. Dus alle waardes moeten + zijn om om terminativiteit uit te komen.
[±SQA] [+SQA]: er is informatie over de cardinaliteit van A B. [-SQA]: cardinaliteit van A B = 0 òf er is geen informatie over de cardinaliteit van A B. Technisch: Verkuyl maakt gebruik van zgn ‘witness’ set die existentiële kwantificatie uitdrukt over elementen in A B.
voorbeelden een kind [+SQA] PW[W kind kind=1 P(W)] kinderen [-SQA] PW[W kind P(W)] geen kind PW[W kindP(W)] Verkuyl (1994: ch 4-6).
Grammatikaal aspect Slavische prefixen en suffixen (Russisch, Pools): perfectief/imperfectief contrast. Engelse progressive: she ate/was eating an apple. Frans: Passé Simple (perf), Imparfait (imp). Perspectief op situatie (intern/extern, in ontwikkeling/compleet): zinsniveau. Optioneel: geen grammaticaal aspect in Nederlandse OVT.
Relatie intern/extern aspect Intern aspect/situatie aspect/aspectuele klasse: predikaat + argument structuur Extern aspect/grammaticaal aspect: grammaticale elementen die ‘iets doen met’ of ‘toevoegen aan’ intern aspect. B.v. Engelse progressive, Slavische prefixen/suffixen, Franse Passé Simple/ Imparfait.
Engelse progressive Bill ate an apple. Bill was eating an apple. Simple Past: complete gebeurtenis – appel is op. Past Progresive: betekenis in zijn ontwikkeling, al begonnen, nog niet compleet – er is nog appel over.
Franse PS/Imp Jeanne écrivait une lettre. Jeanne schreef.IMP een brief Jeanne écrivit une lettre. Jeanne schreef.PS een brief PS: complete handeling, brief is ‘af’. IMP: handeling nog in ontwikkeling, brief is nog niet af.
Russisch aspect (i) On čita-l knigu. Hij las (impf) een/het boek (Past Imp.) On pročita-l knigu. Hij las een/het boek (Past Perf.) On čita-et knigu. Hij leest (impf) een/het boek (non-past Imp) On pročita-et knigu. Hij leest een/het boek (non-past Perf.)
Russisch aspect (ii) Ieder Russisch werkwoord is òf perfectief òf imperfectief (lexicon). Bovenop het lexicon wordt aspect uitgedrukt door prefixen en suffixen. Er zijn een groot aantal prefixen, en ook verschillende suffixen: complexe grammaticalisatie.
Morfologische complexiteit (i) Impf (simpel): byt (‘zijn’), znat (‘weten’), pisat (‘schrijven’), kričat (‘ roepen’) Perf (simpel): dat (‘geven’), kupit (‘kopen’), sest (‘(gaan) zitten’). Imp (suffix): da-va-t (‘geven’), by-va-t (‘gewoonlijk zijn’). Perf (suffix): krik-nu-t (‘één keer schreeuwen’)
Morfologische complexiteit (ii) Perf (prefix): na-pisat, po-pisat (‘schrijven’), pod-pisat (‘ondertekenen’) Imp (prefix+suffix): pod-pis-yva-t (‘ondertekenen’). Perf (prefix+prefix+suffix): On po-vy-da-va-l knigi. (‘hij gaf boeken uit, een tijdje’).
Intern/extern aspect [Tense [ Aspect* [ Situatie ]]] Grammaticaal aspect is optioneel, en mogelijk iteratief (Kleene star *) Grammaticaal aspect biedt perspectief op situatie (Smith 1991/1997: view point).
Smith (1991/1997) ‘Intern’ perspectief: ontwikkeling van binnenuit, deel van situatie zonder begin- en eindpunt (Slavisch imperfectief aspect, Franse Imparfait, Engelse Progressive). ‘Extern’ perspectief: situatie in zijn compleetheid, inclusief begin- en eindpunt, inherent eindpunt bereikt (Slavisch perfectief aspect, Franse Passé Simple).
Aspect en Discourse Stelling: we gebruiken aspectuele verschillen in de temporele opbouw van discourse. Achtergrond: we praten niet in ‘losse’ zinnen, maar samenhangende reeksen zinnen: discourse (monoloog/dialoog/tekst). Centrale notie: discourse coherentie.
Discourse coherentie Wat bepaalt discourse coherentie? Over wie hebben we het, en wat zeggen we over onze discourse referenten? Individuen als ‘kapstok’ voor samenhang. Natuurlijke volgorde van presentatie van gebeurtenissen: en toen en toen en toen. links-rechts volgorde gebeurtenissen die elkaar opvolgen in tijd.
‘natuurlijke’ volgorde Hanna werd wakker, rekte zich nog eens uit, en sprong kwiek uit bed. Zij nam een douche, ontbeet met een crackertje, en stapte om 8 uur op de fiets om naar het werk te gaan. ???Zij nam een douche, rekte zich nog eens uit, ontbeet met een crackertje, en sprong kwiek uit bed. Hanna werd wakker, stapte om 8 uur op de fiets om naar haar werk te gaan en nam een douche. Zinnen in tekst: S1, S2, … Sn betekent temporele structuur zodanig dat e1 < e2 < e3, … en.
Events en states Hanna werd wakker, en rekte zich nog eens uit. De zon scheen voorzichtig door de gordijnen heen, buiten floot een vogeltje, en het rook naar jasmijn. Hanna sprong kwiek uit bed, en nam een douche. e1 < e2 0 s3, a4, s5, e2 < e6 < e7. States/activities drukken geen sekwentie uit, maar overlap in tijd. Verandering van volgorde weinig consekwenties voor coherentie (geen verandering van temporele structuur). Eerstvolgende event drukt temporele sekwentie uit t.o.v. laatst genoemd event.
Conclusie 1 In het Nederlands: geen invloed van grammaticaal aspect in ovt. Situatie aspect bepaalt temporele structuur discourse. Events: voorgrond, actie, handeling. States/activities: achtergrond, beschrijving. Events zorgen voor narratieve voortgang in tijd, states/activities zorgen voor narratieve stilstand.
Grammaticaal aspect Smith: in het Russisch geven perfectieve zinnen narratieve vooruitgang aan (temporele sekwentie). On vošel, otkryl okno, I vyšel. Hij kwamperf binnen, opendeperf het raam, en gingperf naar buiten.
Imperfectief aspect Smith: in het Russisch geven imperfective zinnen temporele overlap aan, achtergrond informatie. Kogda ja vošel, on slušal radio I gotovil zavtrak. Toen ik binnenkwamperf, luisterdeimp hij naar de radio en maakteimp hij het ontbijt klaar.
Frans Anne entra. Sophie monta l’escalier. (entraps < montaps) Anne entra. Sophie montait l’escalier. (entraps 0 montaitimp) Passé Simple: voortgang in narratieve tijd, gebeurtenis, dynamisch. Imparfait: statische beschrijving, temporele overlap met een gegeven moment (anaforisch), achtergrond informatie.
Conclusie 2 In talen met een perfectief/imperfectief onderscheid bepaalt grammaticaal aspect de temporele structuur van de discourse. Perfectieve vormen drukken gebeurtenissen uit, en zorgen voor narratieve sekwentie. Imperfectieve vormen drukken toestanden/processen uit, en zorgen voor temporele overlap.
Incrementele interpretatie Incrementele interpretatie: toevoegen van nieuwe informatie aan oude. Taal niet symmetrisch: links-rechts asymmetrie. Zinnen later in discourse geïnterpreteerd in de contekst gecreëerd door eerdere zinnen.
Modellering: DRT Jan houdt van Petra. Discourse representation structure (DRS) in Discourse Representation theory (DRT). discourse referenten u, v Jan=u Petra=v u houdt-van v drs discourse condities
Incrementele informatie Update van DRS: nieuwe zin breidt DRS uit. Jan houdt van Petra. Zij is zijn baas. Jani houdt van Petraj. Zijj is zijni baas. Tweede zin wordt geïnterpreteerd in de contekst van de eerste: update van DRS.
Update van DRS Jani houdt van Petraj. Zijj is zijni baas. u,v, w, x Jan = u Petra = v u houdt van v zij = w zijn = van x w=v x = u v is baas van u anafora resolutie
Anafora resolutie Zij, zijn: persoonlijke voornaamwoord (pronomen). Anaforisch: voor hun interpretatie afhankelijk van andere referentiële uitdrukking. Anafora resolutie: oplossing van referentiële afhankelijkheid.
Temporele anaforen Partee (1979, 1984): tense is ook een anafoor. Temporele referentie alleen in contekst vast te stellen. Van statische (zins) semantiek van aspect (Verkuyl, Smith) naar dynamische (tekst) interpretatie van temporele structuur op discourse niveau (update van DRS).
Temporele DRT Hanna werd wakker. u, e1, n, t1 Hanna = u t1 < n e1 t1 e1: u wordt wakker discourse Referenten n: now t1: referentietijd e1 drs condities verleden tijd: t1 < n
Incrementele interpretatie u, v, e1, t1, e2, t2, n Hanna = u t1 < n e1 t1 e1: u wordt wakker zij = v v = u t2 < n e2 t2 e1 < e2 e2: v rekt zich uit Hannai werd wakker Ziji rekte zich uit. pronomen resolutie temporele afhankelijkheid
Discourse regel event (NL) Bepaal op grond van situatie aspect of de zin een event beschrijft (accomplishment, achievement). Als een zin een event beschrijft, introduceer een nieuwe event variabele in het universum van discourse referenten. Introduceer een relatie < tussen dit event en het laatst geïintroduceerde event in de DRS.
States Hanna werd wakker. De zon scheen voorzichtig door de gordijnen. u, v, e1, t1, n, s2, t2 Hanna = u t1 < n e1 t1 e1: u wordt wakker de zon = v s2 0 t2 e1 s2 s2: v schijnt Hanna werd wakker. De zon scheen voorzichtig door de gordijnen. temporele afhankelijkheid
event – state - event u,v,w,e1,t1,s2,t2,e3,t3,n t1 < n e1 t1 e1: u wordt wakker e1 0 s2 s2: v schijnt e1 < e3 e3: u springt uit bed Hanna werd wakker. De zon scheen voorzichtig door de gordijnen. Zij sprong uit bed. Verkorte DRS! opeenvolgingsrelatie tussen events
Toepassing op Frans Niet situatie aspect, maar grammaticaal aspect bepaalt discourse structuur. Passé Simple: de zin beschrijft een event; volg de discourse regels voor events. Imparfait: de zin beschrijft een state (process); volg de discourse regels voor states.
Passé Simple Anne entra (ps). Sophie monta (ps) l’escalier. u,v,n,e1,t1,e2,t2 Anne=u t1 < n e1 t1 e1: u komt binnen Sophie = v e2: v gaat naar boven e1 < e2 Anne entra (ps). Sophie monta (ps) l’escalier. Verkorte drs! PS introduceert event opeenvolging van events
Passé Simple + Imparfait u,v,n,e1,t1,s2,t2 Anne=u t1 < n e1 t1 e1: u komt binnen Sophie = v s2: v gaat naar boven e1 0 s2 Anne entra (ps). Sophie montait (imp) l’escalier. Verkorte drs! PS introduceert event Imparfait introduceert state overlap event met state
Beperkingen van DRT (i) Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms gelijktijdigheid (e1 0 e2). Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong een opera (e2), en Jan speelde de begeleiding op de piano (e3). Le concert était magnifique (s1). Pauline chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna au piano (e3).
Beperkingen van DRT (ii) Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms zelfs omgekeerde volgorde (niet altijd!!). Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). e1 < e2 Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2). e2 < e1 Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2).
Rhetorische structuur Asher & Lascarides (1993): aspect onderspecificeert temporele structuur. Rhetorische relatie tussen zinnen bepaalt temporele structuur. Aspect maakt bepaalde rhetorische relaties mogelijk, andere niet. Relatie tussen aspect en temporele structuur: indirect.
Narratie Narration: De default discourse relatie die een nieuwe zin aangaat met een al verwerkte zin is die van narration. Als Narration (, ), dan e < e. Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). Narration, dus e1 < e2
Omgekeerde volgorde Lexicale regel: als de events waarin x duwt/botste tegen y en y valt in een coherentierelatie verbonden zijn, dan veroorzaakt duwen/botsen het vallen. Oorzaak gaat vooraf aan gevolg: als e1 veroorzaakt e2, dan *niet* e2 < e1. Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2). Causale relatie, dus e2 < e1
Geen omgekeerde volgorde PS Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2, *niet* e2 < e1 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2). e2 < e1 Beperking op PS: *niet* e2 < e1.
Elaboratie Elaboratie is een onderschikkende discourse relatie, waarbij details (deel events) worden gegeven van een grotere gebeurtenis. Elaboration (, ) Proper-part-of (e, e). Proper-part-of (e1, e2) e1 e2.
Elaboration (vb) Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong een opera (e2), en Jan speelde de begeleiding op de piano (e3). Le concert était magnifique (s1). Pauline chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna au piano (e3). Geen schending van beperking op PS, dus PS zowel Narration als Elaboration.