De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

De presentatie wordt gedownload. Even geduld aub

Tijdsadverbia in zinnen en teksten

Verwante presentaties


Presentatie over: "Tijdsadverbia in zinnen en teksten"— Transcript van de presentatie:

1 Tijdsadverbia in zinnen en teksten
Henriëtte de Swart Variatie in Betekenis

2 Classificatie Adverbia van temporele locatie (vandaag, om drie uur, tien minuten later, in de lente) Aspectuele adverbia (in tien minuten, een half uur, enige tijd, lang, al, nog, already) Kwantificerende adverbia (twee keer, altijd, nooit, vaak). Temporele connectieven (toen, nadat, voordat) Connectoren (daarna, vervolgens, puis).

3 Locatie adverbia Locatie in ruimte: hier, in de kamer, in Utrecht, voorbij Amsterdam. Locatie in tijd: nu, in het college, om zes uur, in het voorjaar, in de lente. Locatie in ruimte: alleen via adverbia. Locatie in tijd: samenwerking tussen tense en adverbia.

4 Absolute tijdsadverbia I
Absolute tijdsadverbia: punt op tijdsas, niet deictisch afhankelijk (op 18 mei 2009). Compatibel met alle werkwoordstijden. Op 18 mei 2009 zullen we tijdsadverbia bespreken op college. Op 18 mei 2009 hebben we tijdsadverbia besproken op college. Adverbium verankert gebeurtenis op tijdsas.

5 Deictische tijdsadverbia
Deictische tijdsadverbia: afhankelijk van moment van spreken (vandaag, gisteren, morgen). Alleen compatibel met ‘passende’ werkwoordstijden. Vandaag hebben we gefietst/gaan we fietsen. Gisteren hebben we gefietst/*gaan we fietsen. Morgen gaan we fietsen/*hebben we gefietst. Adverbium verankert gebeurtenis op tijdsas, via het punt S, dat is vastgelegd door spreeksituatie.

6 Cyclische adverbia I Cyclische adverbia: eerstvolgende/laatste instantiatie van punt/interval gedefinieerd in cyclus van 24 uur, week, jaarkalender (om zes uur, op donderdag, in de lente, met Kerst). Compatibel met verleden/toekomende tijd; tense bepaalt of het de eerstvolgende of de laatste instantiatie is.

7 Cyclische adverbia II Om negen uur ben ik naar mijn werk gefietst. (laatstgeleden 9u). Om zes uur ga ik eten (eerstkomende 6u). Op donderdag ben ik bij de kapper geweest/ ga ik naar de kapper. Met Kerst ben ik bij mijn ouders geweest/ga ik naar mijn ouders toe.

8 Cyclische adverbia III
Cyclische adverbia impliceren dat het moment van spreken door spreker/hoorder is verankerd in kloktijd/dagdeel/dag van de week/maand/seizoen van het jaar. Deze verankering is impliciet (i.e. niet gecodeerd door S of door deictisch adverbium als vandaag).

9 Cyclische adverbia IV Cyclische adverbia lenen zich voor habituele/kwantificationele interpretaties op vast terugkerende momenten. Op donderdag speel ik (altijd) tennis. Van twaalf tot half één is er (altijd) pauze. In de zomer ga ik (meestal) met vakantie naar het strand.

10 Anaforische adverbia I
Anaforische adverbia: afhankelijk van contekstueel bepaald moment (op hetzelfde moment, een uur later, na tien minuten). Om zes uur stapte Peter in de trein. Een half uur later was hij in Amsterdam. Om negen uur begon Peter aan het tentamen. Na een dik uur was hij pas halverwege.

11 Anaforische adverbia II
Hoe weten we waar een anaforisch adverbium temporeel aanhecht? Normaliter laatstgenoemd tijdstip, of laatstgenoemde gebeurtenis. Soms kan een ander tijdstip/gebeurtenis het referentiepunt zijn, door invloed van rhetorische structuur. Soms gaat dat mis, en ontstaat er verwarring..

12 Anaforische adverbia III
Studenten en medewerkers van de faculteit bouwkunde zijn vandaag weer aan de slag gegaan. In tenten. Vorige week brandde hun gebouw uit. Op hetzelfde moment begon de sloop van het faculteitsgebouw. Bouwkunde laat er geen gras over groeien. Nog geen week na de grote brand komen de bovenste etages al naar beneden.

13 Anaforische adverbia IV
Wanneer is ‘op hetzelfde moment’? Aanhechting aan meest recente tijdstip suggereert ‘vorige week’. Maar conflict met rhetorische structuur van de tekst: die suggereert ‘vandaag’ (sloop volgt op brand) Vervolg van de tekst bevestigt aanhechting op ‘vandaag’.

14 Tijdadverbia in discourse I
Tijdsadverbia overrulen DRT regels voor states/events. Om zes uur begonnen de kinderen aan de avondvierdaagse. Het regende pijpestelen. Om zes uur begonnen de kinderen aan de avondvierdaagse. Om zeven uur regende het pijpestelen.

15 Tijdsadverbia in discourse II
Chronologische volgorde met ovt: Op dinsdag vertrokken de vrienden naar Rome. Na een korte stop in Zuid-Duitsland bereikten ze de Italiaanse grens op donderdag. Terug in de tijd met vvt: Op dinsdag vertrokken de vrienden naar Rome. Hun aankomst op zondag had veel indruk gemaakt.

16 Duuradverbia I Duuradverbia meten tijdsduur van state/proces, of periode waarin event culmineert; gevoelig voor aspectuele klasse! Petra dronk een glas wijn in vijf minuten/#vijf minuten lang. Petra dronk urenlang wijn/#wijn in een uur. Petra dronk wijn/#een glas wijn van zes tot tien/vanaf tien uur/tot middernacht.

17 Duuradverbia II Duuradverbia die tijdsduur van state/proces meten: vergelijkbaar met maateenheden zoals een kilo appels, een liter wijn. Alleen toepasbaar op niet-telbare nominal zoals wijn, water of kale meervouden zoals appels, omdat die geen inherente identificatie eenheid hebben (#een kilo stoel, #een liter vijver).

18 Duuradverbia III Duuradverbia geven bepaalde intervallengte aan op de tijdsas. Afbeelding van state/proces/gebeurtenis of de tijdsas moet periode van die lengte omvatten/in zo’n periode culmineren. Beginpunt of eindpunt van het interval mogen impliciet blijven bij duuradverbia voor state/proces.

19 Fase adverbia Fase adverbia geven transitie aan tussen positieve/negatieve fase van gebeurtenis, of ontbreken van zo’n transitie. Eva woont al/nog niet op kamers. Eva woont nog thuis/niet meer thuis. ??Eva woont nog niet thuis. ??Eva woont niet meer op kamers.

20 Already in CSE In CSE fungeert already meer algemeen als markeerder van transitie. Fong (2005). My baby speak already (CSE) She beat the eggs already. (CSE) ‘Ze is net begonnen met eieren kloppen.’ ‘Ze heeft de eieren kloppen.’ ‘Ze staat op het punt de eieren te gaan kloppen.’

21 Transitie: fases, ordening, R
Just started (net begonnen met eieren kloppen) transitie van niet-E naar E (R, E). Ended (eieren geklopt) ~ Nederlands/Engels voltooide tijd; transitie E naar niet-E (R, niet-E) Near future (op het punt staan te beginnen met kloppen) transitie niet-E naar E (R in niet-E). Talen gebruiken verschillende middelen (adverbia vs. inflectie) om vergelijkbare betekenissen uit te drukken.

22 Kwantificerende adverbia
Iteratieve adverbia tellen gebeurtenissen: twee keer, veel. Ik ben twee keer naar de film geweest. Ik heb veel gewandeld in de vakantie. Ik ben weinig uit eten geweest de laatste tijd. Absolute aantallen (twee keer) vs. contekstafhankelijke maat (veel, weinig).

23 Frekwentie adverbia Frekwentie adverbia relateren aantal gebeurtenissen aan tijdsas (x aantal gebeurtenissen per y tijdsperiode): twee keer per maand, vaak, nooit. Ik ga twee keer per maand/vaak/zelden/nooit naar de film. Specifieke frekwentie (twee keer per maand) versus vage, contekstafhankelijke frekwentie (vaak, zelden).

24 Relationele interpretatie
Kwantificerende adverbia hebben vaak een interpretatie in termen van een relatie tussen twee verzamelingen gebeurtenissen. Ik ga altijd/meestal/vaak/nooit met mijn broer naar de film.

25 Temporele connectoren
Temporele connectoren linken gebeurtenissen aan elkaar; spelen een rol op discourse niveau. We nemen een terrasje, en vervolgens gaan we lekker eten. Maandag en dinsdag is het nog heet, daarna wordt het koeler. Er ontstaat een ruzie en iedereen loopt boos weg, alleen Nina blijft achter. Dan komt Konstantin op met een afgeschoten meeuw en geeft die aan Nina.

26 Connectoren in SDRT Analyse van puis in Bras et al. (2001): puis markeert rhetorische relatie van Narration. Eerst even terug naar SDRT..

27 Beperkingen van DRT (i)
Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms gelijktijdigheid (e1 0 e2). Het was een prachtig concert (s1). Pauline zong een opera (e2), en Jan speelde de begeleiding op de piano (e3). Le concert était magnifique (s1). Pauline chanta un opéra (e2), et Jean l’accompagna au piano (e3).

28 Beperkingen van DRT (ii)
Niet altijd temporele opeenvolging met events. Soms zelfs omgekeerde volgorde (niet altijd!!). Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). e1 < e2 Jan viel (e1). Pauline botste tegen hem aan (e2). e2 < e1 Pauline poussa Jean (e1). Il tomba (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline le poussa (e2). e1 < e2 Jean tomba (e1). Pauline l’avait poussé (e2).

29 Rhetorische structuur
Asher & Lascarides (1993): aspect onderspecificeert temporele structuur. Rhetorische relatie tussen zinnen bepaalt temporele structuur. Aspect maakt bepaalde rhetorische relaties mogelijk, andere niet. Relatie tussen aspect en temporele structuur: indirect.

30 Narratie Narration: De default discourse relatie die een nieuwe zin  aangaat met een al verwerkte zin  is die van narration. Als Narration (, ), dan e < e. Pauline botste tegen Jan aan (e1). Hij viel (e2). Narration, dus e1 < e2

31 Connectoren in SDRT Puis leidt altijd tot successie in tijd.
Bras et al: puis dwingt relatie van Narration af. (<,,>  [puis])  Narration(,) In woorden: als je een zin  waarin puis voorkomt aanhecht aan een zin  die al in de tekststructuur  is geanalyseerd, leg dan een relatie van Narratie tussen  en .

32 Narratie ~ successie in tijd
Narration(,)  post(e) 0 pre(e). Post-state van e overlapt met pre-state van e. Of nog sterker: Narration(,)  e  post(e)  pre(e)  e. Er zit geen ‘gat’ in de tijd tussen een event en z’n post-state of pre-state.

33 Geen ‘gaten’ bij Narratie
Anne s’endormit. (Puis) Il se mit à pleuvoir. *Elle venait juste de se réveiller. Anne viel in slaap. (Vervolgens) begon het te regenen. *Zij was net wakker geworden. Anne s’endormit. Un peu plus tard, il se mit à pleuvoir. Elle venait juste de se réveiller.

34 Puis en Contrast Puis ook compatibel met relatie van contrast.
Vaton se tut sous le choc, puis bredouilla quelques mots. Vaton zweeg in shock, mompelde vervolgens enkele woorden. Vaton se tut sous le choc. #Il bredouilla quelques mots./ #Mais il bredouilla quelques mots. Vaton zweeg in shock. #Hij mompelde enkele woorden/#Maar hij mompelde enkele woorden.

35 Temporele structuur discourse
Ingrediënten temporele structuur discourse: Intern aspect (state/activity/accomplishment Extern aspect (Progressive/Passé Simple/Imparfait) Adverbia (tijd/aspect/connectoren) Hoorders/lezers zijn gevoelig voor samenwerking verschillende elementen. In literaire teksten: auteur buit mogelijkheden uit voor literaire effecten.


Download ppt "Tijdsadverbia in zinnen en teksten"

Verwante presentaties


Ads door Google