jeans Hij draagt een nieuwe spijkerbroek! Ik vind hem leuk! He’s wearing a new jeans! I like it! He’s wearing new jeans. I like them!
shorts Kijk eens naar die korte broek. Hij is erg kort he? Look at that shorts. He is very short, isn’t he? Look at those shorts. They are very short, aren’t they?
panties Deze onderbroek was erg duur. This panties was very expensive. These panties were very expensive.
stockings / tights Deze panty is zwart. This tights is black. These tights are black.
(sun)glasses Waar is mijn bril? Ik kan hem niet vinden. Where is my glasses? I can’t find it. Where are my glasses? I can’t find them.
Grammar 1 chapter 7 Woorden die in het Engels altijd meervoud zijn (in het Nederlands niet): spijkerbroek=jeans (lange) broek=pants / trousers korte broek=shorts onderbroek=panties boxershorts=boxers panty=stockings / tights legging=leggings pyjama=pyjamas DUS alles wat je om je twee aparte benen doet (een rok dus niet!!!) Naast kledingstukken zijn ook deze dingen altijd meervoud in het Engels: bril=glasses zonnebril=sunglasses schaar=scissors
Grammar 1 chapter 7 Let op bij het vertalen van een zin: een bril=glasses Heb jij een bril?=do you have glasses? Ik kan hem niet vinden=I can’t find them. DUS alle woorden in de zin die verwijzen naar ‘bril’ moet je ook in het meervoud zetten!!!
THE END