NORMALE REGEL Dansen Lachen Ik dans Ik lach Jij = je / u danst Jij = je / u lacht Hij / zij = ze danst Hij / zij = ze lacht Wij = we dansen Wij = we lachen Jullie dansen Jullie lachen Zij = ze dansen Zij = ze lachen
A / E / O / U + 1 consonant + EN AA / EE / OO / UU in singularis Spreken Wonen Ik spreek Ik woon Jij = je / u spreekt Jij = je / u woont Hij / zij = ze spreekt Hij / zij = ze woont Wij = we spreken Wij = we wonen Jullie spreken Jullie wonen Zij = ze spreken Zij = ze wonen Vragen Sturen Ik vraag Ik stuur Jij = je / u vraagt Jij = je / u stuurt Hij / zij = ze vraagt Hij / zij = ze stuurt Wij = we vragen Wij = we sturen Jullie vragen Jullie sturen Zij = ze vragen Zij = ze sturen
A / E / O / U + DUBBELE CONSONANT + EN -1 CONSONANT in singularis vallen kennen Ik val Ik ken Jij = je / u valt Jij = je / u kent Hij / zij = ze valt Hij / zij = ze kent Wij = we vallen Wij = we kennen Jullie vallen Jullie kennen Zij = ze vallen Zij = ze kennen rollen bukken Ik rol Ik buk Jij = je / u rolt Jij = je / u bukt Hij / zij = ze rolt Hij / zij = ze bukt Wij = we rollen Wij = we bukken Jullie rollen Jullie bukken Zij = ze rollen Zij = ze bukken
T + EN geen extra T ; 3 vormen singularis zijn identiek Heten Zitten Ik heet Ik zit Jij = je / u heet Jij = je / u zit Hij / zij = ze heet Hij / zij = ze zit Wij = we heten Wij = we zitten Jullie heten Jullie zitten Zij = ze heten Zij = ze zitten
V + EN F in singularis schrijven blijven Ik schrijf Ik blijf Jij = je / u schrijft Jij = je / u blijft Hij / zij = ze schrijft Hij / zij = ze blijft Wij = we schrijven Wij = we blijven Jullie schrijven Jullie blijven Zij = ze schrijven Zij = ze blijven
Opgelet!! VOORBEELD: LEZEN Z + EN S in singularis Wijzen bevriezen Ik wijs Ik bevries Jij = je / u wijst Jij = je / u bevriest Hij / zij = ze wijst Hij / zij = ze bevriest Wij = we wijzen Wij = we bevriezen Jullie wijzen Jullie bevriezen Zij = ze wijzen Zij = ze bevriezen Opgelet!! VOORBEELD: LEZEN
D + EN DT in tweede en derde persoon singularis Worden vinden Ik word Ik vind Jij = je / u wordt Jij = je / u vindt Hij / zij = ze wordt Hij / zij = ze vindt Wij = we worden Wij = we vinden Jullie worden Jullie vinden Zij = ze worden Zij = ze vinden