Vorige keer: Verleden tijd: (To be) I am in London. I was in London.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammatica Unit 2 HD 2.1 t/m 2.7.
Advertisements

Let me tell you about... (De Voltooid Tegenwoordige Tijd)
1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan.
PAST SIMPLE (VERLEDEN TIJD)
Voltooid tegenwoordige tijd
Voorbeeld: I walk He walks You walk She walks
The future met “will” en “shall”
Conditional Clauses If-zinnen.
You do remember, don’t you?
Past Simple – Past Continuous
The English Tenses Alles op een rijtje.
The Passive De lijdende vorm in het Engels, lastiger, en helaas meer gebruikt dan in het Nederlands.
Grammar. When : wanneer, op het moment dat : The doctor said I had to take these pills when I wake up. If : als, voorwaarde : The doctor said I had to.
Instructie grammatica
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7.
Present simple Unit 1, lesson 1. Jij loopt elke dag naar school. You walk to school every day. Duncan loopt elke dag naar school. Duncan walks to school.
Simple Past (o.v.t.).
Everything you need to know for your test in the test week!
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Past Perfect = vvt (=I had worked/I had been working) He had slept/had been sleeping for 3 hours when I woke him. Hij had al 3 uur geslapen toen ik hem.
Grammar Unit 1.
Present simple & continuous
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Vragen met have en have got (= hebben)
Een andere soort verleden tijd...
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Lesson 2 PPTs komen op: Extra English Lesson 2 PPTs komen op:
Extra English Lesson 9 - recap.
Woorden als or, and, but, when, because, so en since gebruiken we om twee zinsdelen te koppelen. Voorbeeld in het Nederlands: De dvd was erg duur maar.
Past Simple Onvoltooid verleden tijd Regelmatige werkwoorden:
Herhaling hoofdstuk 3 A. Wat is de Past Simple?
Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie:
The Past Simple Iets is gebeurd in het verleden & nu afgelopen
Last week I forgot my keys.
Definities: Present Simple en Past Simple
Past Simple (verleden tijd)
Present Perfect I have (werkwoord +ED) / (Onregelmatig 3e rijtje)
Grammar 4.1: Present Simple
Plaats van always (altijd), usually (meestal), often (vaak), normally(normaal gesproken), never (nooit) Bijwoorden als always, usually, often, normally.
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
All right 1thv unit 7 gr 2.1 en 2.2.
grammar 3.1 en 3.2 the present perfect
past simple en present perfect
Present Simple & Present Continuous
Woordvolgorde Bepaling van tijd.
Present Perfect Voltooid Tegenwoordige Tijd.  Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is.  He has.
GRAMMAR. Welk werkwoord zie je in elke zin?  He has caught a fish.  He has hit his finger.  She has missed the bus.  The man has been in prison for.
Grammar Unit 5 HD 5.1 t/m 5.9.
The future  vorm 1: een voorspelling doen  Will + hele ww : I will see you soon  Let op: will + not = won't  Shall + hele ww: Shall I help you? 
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Allesvoorengels.nl. 1. Hoe maak je vragen in de Past Simple? 2. Oefeningen 3. Samenvatting allesvoorengels.nl.
Ontkenningen in de Past Simple
Vragende/ontkennende zinnen. 1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
Present Simple Tegenwoordige Tijd.  Om aan te geven dat iets nu een gewoonte is. Er zijn een aantal woorden die aangeven dat het om een gewoonte gaat.
The Future Hoe spreek je over toekomstige activiteiten in het Engels?
Past simple Als je over iets wilt praten dat in het verleden is gebeurd en ook is afgelopen, dan gebruik je de past simple.
Allesvoorengels.nl. 1. Wat betekenen de werkwoorden (to) be en can? 2. Hoe maak je korte antwoorden met (to) be en can? 3. Oefeningen allesvoorengels.nl.
Grammar – period 2.
De Onvoltooid Verleden Tijd
Present Simple (t.t.) allesvoorengels.nl.
Woordvolgorde in Engelse bevestigende en vragende zinnen.
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
Chapter 3 Who dares? Grammar Stepping Stones 3 havo
Past Simple Wat is de Past Simple? Wanneer gebruik je de Past Simple?
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Hoe maak je zinnen vragend in het Engels.
Transcript van de presentatie:

Vorige keer: Verleden tijd: (To be) I am in London. I was in London. They are in London They were in London

He visited her every day. Past Simple Het werkwoord zijn is in de verleden tijd: “was” of “were” I was in Amsterdam.. We were at home. Hoe maak je dan de verleden tijd van andere werkwoorden? In het Engels: I walk around a bit. I walked around a bit. I visit you every day. I visited him every day. He visits her every day. He visited her every day. In het Nederlands: Ik wacht op jou. Ik wachtte op jou. Ik werk bij Shell. Ik werkte bij Shell. Ik wandel in het park. Ik wandelde in het park. De regel: +ED (shit-regel)

Past Simple Je gebruikt de Past Simple om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd. Vaak staat er een duidelijke verleden tijd in de zin (Zoals bijvoorbeeld: yesterday, last week, in 1850) Het werkwoord “zijn”: (ik was, wij waren, etc) “was” of “were” Regelmatige werkwoorden: +ED -> “I walk.”  “I walked.” Uitzondering: medeklinker + y  “ied” I try.  I tried. I carry. -> I carried.

Vul de verleden tijd in. called showed walked tried carried cried 1. I …………………………………. your uncle two days ago. (to call) 2. My mum …………………………………. us some pictures. (to show) 3. I ......................................................… to school yesterday. (to walk) 4. She ………………………………………………….. to kiss him. (to try) 5. My dad ……….………… all the heavy furniture by himself. (to carry) 6. “That’s wrong!” …………………………………….……….. the wolf. “Have you forgot to tell me what big teeth I’ve got?” (to cry) 7. “That’s okay.” she …………………… (to reply) called showed walked tried carried cried replied = terugzeggen