Hoofdstuk 19 Populatiegenetica Handboek p. 55 - 59.

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Erfelijkheid Thema 3.
Advertisements

Genetica Dhr. Haanstra.
Genenparen.
Genenparen.
Populatiegenetica.
Hoorcollege 3+4 Populatiegenetica.
Basisstof 5 t/m 7 Genenparen Kruisingen Stambomen
Thema 3 Erfelijkheid Van een pasgeboren baby wordt vaak gezegd: ‘Ik vind dat hij op zijn moeder lijkt,’ of: ‘Hij heeft de ogen van zijn vader.’ Toch zijn.
Chromosomen en waarom je op je ouders lijkt.
Thema 3 Genetica Paragraaf 1
Erfelijkheid Basisstof 4 t/m 6.
Tussentijdse evaluatie
Hardy-Weinberg evenwicht
Hoorcollege 5 Populatiegenetica.
Thema 3: Erfelijkheid B1: Chromosomen.
Begrippen erfelijkheid
Erfelijkheid Chromosoom DNA.
Monohybride kruisingen
Erfelijkheid Chromosoom DNA.
Allelen in evenwicht
7. Speciale manieren van overerving
Monohybride kruisingen
POPULATIE GENETICA WAT IS EEN POPULATIE?.
Hardy-Weinberg evenwicht
Schrijfregels bij genetica
Hoe populaties evolueren En Hoe rekenen we hieraan
Dihybride kruisingen Twee soorten; Niet-gekoppelde overerving,
Thema 3: Erfelijkheid B1: Chromosomen.
Erfelijkheid.
STR (SHORT TANDEM REPEATS)
Quiz.
Erfelijkheid Thema 4.
Vorige keer…. Fenotype: Het uiterlijk van een organisme (zichtbare eigenschappen/eigenschappen die tot uiting komen) Genotype: Informatie voor alle erfelijke.
Thema 3: Erfelijkheid B1: Chromosomen.
Hoofdstuk 7: Erfelijkheid
RFLPs SNPs Micro-array
Het ontstaan van soorten
Erfelijkheid 4 havo.
Kruising waarbij 2 genenparen betrokken zijn
ERFELIJKHEID.
13.2 Het zit in de familie X-Chromosomaal.
Kruisingsschema’s Deze les: -Uitleg kruisingsschema’s -Oefenen kruisingsschema’s.
X-Chromosomaal.
Dihybride kruising Kruising waarbij 2 genenparen betrokken zijn.
Basisstof 11: Erfelijkheids onderzoek. Taaislijmziekte is een ernstige, erfelijke ziekte. Bekijk de onderstaande stamboom. Is taaislijmziekte een dominante.
LES 1:Basis van Genetica
Extra oefenopgaven kruisingen 3 VWO. Belangrijke begrippen Genotype / fenotype (AA of aa) Homozygoot / Heterozygoot (Aa) Dominant (A) Recessief (a) Intermediaire.
Chromosomen en waarom je op je ouders lijkt.
B1: Genotype en fenotype
Erfelijkheid Hoofdstuk 10 Kees van den Bergh.
Erfelijkheid genetica
ERFELIJKHEID.
6.1 Wat is genetische diversiteit?
Puzzelen met genen.
Basisgenetica.
Fokkerij 1.1 Wat is genetica?.
Wat is genetica? (hfdst 1 van ELF)
Basisgenetica Les 2.
ERFELIJKHEIDSLEER.
X-chromosomale erfelijkheid
Fokkerij 1.1 Wat is genetica?.
Wat is genetica? (hfdst 1 van ELF)
ERFELIJKHEID.
ERFELIJKHEID.
H5 Erfelijkheid § 4. Genenparen.
Fokkerij 1.1 Wat is genetica?.
Monogene kenmerken.
6.1 Wat is genetische diversiteit?
Transcript van de presentatie:

Hoofdstuk 19 Populatiegenetica Handboek p. 55 - 59

A Frequenties van genen en genotypen POPULATIE = GENENPOEL tussen leden van een populatie worden steeds genen uitgewisseld van ieder gen komt elk allel steeds voor in een bepaalde frequentie, maar twee allelen zijn steeds gecombineerd! diploïde organismen frequentie fenotype  geen probleem want zichtbaar frequentie allelen in de gameten?  niet rechtstreeks meetbaar want recessieve allelen komen in heterozygote individuen niet tot expressie  hoe dan toch de kans berekenen dat een bepaald allel doorgegeven wordt? (belangrijk om bv. te bepalen hoeveel personen in een populatie drager zijn van een recessieve afwijking)  Hardy-Weinberg-principe

B Het Hardy-Weinberg evenwicht We vertrekken van een bepaalde bekende beginpopulatie: bv. een grote geïsoleerde groep mensen wordt onderzocht op het al dan niet kunnen smaken van de bittere stof fenylthiocarbamide (PTC). Toevallig werd ontdekt dat sommige mensen deze stof kunnen proeven, terwijl anderen helemaal niets proeven. Binnen de proevers kan nog onderscheid worden gemaakt tussen ‘gewone proevers’ en ‘super proevers’ Super proever: TT Proever: Tt Niet proever: tt Kunnen proeven (T) domineert op niet kunnen proeven (t) Gen gelegen op chromosoom 7

De beginpopulatie wordt onderzocht en volgende frequenties van genotypen worden berekend: TT: 0,40 (TT komt bij 40% van de populatie voor) (‘super proevers’) Tt: 0,40 (40%) (‘proever’) tt : 0,20 (20%) (‘niet-proever’) De allelfrequenties zijn dan: Allel T: 0,40 + 0,40/2 = 0,60 Allel t : 0,20 + 0,40/2 = 0,40

Om verder te redeneren moet de populatie voldoen aan een aantal (theoretische) voorwaarden: Geen mutaties in de populatie. De populatie moet zeer groot (∞) zijn. Paringen moeten volgens toeval gebeuren (niet gericht; bv. smakers alleen met smakers mag niet). Elk genotype heeft gelijke overlevings- en voortplantingskansen (geen selectie).

Mogelijke paringen binnen de P1: Genotypenfrequentie: 0,40 TT : 0,40 Tt : 0,20 tt De allelfrequenties zijn: Freq. T = 0,40 + 0,40/2 = 0.60 Freq. t = 0,20 + 0,40/2 = 0,40 Genotypefrequenties in de F1: 1ste Mendelwet toepassen Genotypenfrequentie: 0,36 TT : 0,48 Tt : 0,16 tt Maar allelfrequenties blijven gelijk! Freq. T = 0,36 + 0,48/2 = 0.60 Freq. t = 0,16 + 0,48/2 = 0,40

Mogelijke paringen binnen de F1: Genotypenfrequentie: 0,36 TT : 0,48 Tt : 0,16 tt De allelfrequenties zijn: Freq. T = 0,36 + 0,48/2 = 0.60 Freq. t = 0,16 + 0,48/2 = 0,40 Genotypefrequenties in de F2: Genotypenfrequentie: 0,36 TT : 0,48 Tt : 0,16 tt Dus allelfrequenties blijven gelijk! Freq. T = 0,36 + 0,48/2 = 0.60 Freq. t = 0,16 + 0,48/2 = 0,40

Ook binnen de volgende generaties F2, F3, … zal de allelfrequentie steeds dezelfde blijven: in dit voorbeeld dus T = 0,60 en t = 0,40 Allelfrequenties in een populatie veranderen dus NIET (theoretisch) =  Wet van Hardy – Weinberg Als we uitgaan van een gen met de allelen T en t, waarbij de allelfrequentie van T wordt voorgesteld door p en de allelfrequentie van t door q, en (p + q = 1), dan zijn de frequenties van de genotypen TT, Tt en tt respectievelijk: p², 2pq en q² Verband allelfrequentie en genotypefrequentie: p² + 2pq + q² = (p + q)² en p + q = 1

eicel t T T/t T/T TT T/t T/t T zaadcel T/t T/t t/t T/t t/t t 0,40 (vb) 0,20 T/t T/t t/t T/t t/t t 0,20 0,20

q² p² 2pq

VOORBEELD 1 Rhesusnegatieve bloedgroep (dd) De wet van Hardy-weinberg kan gebruikt worden om schattingen te maken van het aantal dragers (2pq) van een erfelijke afwijking binnen een populatie. VOORBEELD 1 Rhesusnegatieve bloedgroep (dd) In België is 16% van de bevolking Rh- (= dd) en 84% Rh+ (= DD of Dd) Frequentie fenotype (dd): 0.16 ( = q² ) Frequentie allel d ( = q ) : q = √0.16 = 0.40 of 40% Frequentie allel D ( = p ) : p = 1 - q = 1 – 0.40 = 0.60 of 60% Frequentie genotypen Dd (= 2 pq) : 2 x 0.60 x 0.40 = 0.48 of 48% is drager DD (= p²) : 0.60² = 0.36 of 36% (homozygoot dominant) dd (= q²) : 0.16 of 16% (homozygoot recessief)

VOORBEELD Albinisme (aa) In België wordt één kind op 20.000 geboren met deze erfelijke afwijking

VOORBEELD 2 Mucoviscidose (aa) In België wordt één kind op 3600 geboren met die ziekte

VOORBEELD 3 Brachydactylie In de VSA wordt één kind op 400 geboren met deze dominante erfelijke afwijking. Bepaal de genotypen van de baby’s die geboren worden met en zonder de afwijking, gebruik de letters B/b als symbool. 2. Bepaal hoeveel percent van de baby’s geboren wordt met tien vingers en tenen en de percentages van de verschillende genotypen. 3. Bepaal welk allel het meeste voorkomt in de Verenigde Staten. (bepaal de allelfrequenties)

VOORBEELD 4 Brachydactylie In VSA wordt één kind op 400 geboren met deze dominante erfelijke afwijking.

Bij populaties in Hardy-Weinberg evenwicht veranderen de allelfrequenties niet. In dergelijke populaties treedt er dus GEEN evolutie op. Op die manier reduceert het nagaan of evolutie optreedt zich tot het controleren of de voorwaarden voor Hardy-Weinberg voldaan zijn. Dit onderstreept het fundamentele belang van het principe van Hardy-Weinberg. Wanneer evolutie optreedt, moet dus minimaal één van de condities afwijkend zijn. Die condities zijn :

Willekeurige paarvorming. 2. De populatie is oneindig groot (of tenminste zó groot dat ze als dusdanig kan behandeld worden). Wanneer de populatie beperkt is, kan toeval de genotype- en allelfrequenties veranderen van de ene generatie op de andere. Dit verschijnsel noemen we genetische drift. 3. Er mag geen mutatie gebeuren. 4. Alle individuen (elk genotype) moeten dezelfde kansen hebben om te overleven en zich te reproduceren. 5. Er mogen geen genen (allelen) aan de populatie toegevoegd worden. Immigranten uit andere populaties kunnen na paring met lokale individuen de allelfrequenties, en daardoor de genotypefrequenties, veranderen. Wanneer reproductie optreedt met individuen uit andere populatie spreekt men van gene flow.

Afwijkingen van de regel van Hardy-Weinberg Voorbeeld: isolaatvorming Een recessieve afwijking in een kleine populatie. In Pennsylvania (VS) leeft een geïsoleerde ‘Amish’ groep van ±8000 mensen Het zijn allemaal afstammelingen van 3 echtparen; ze huwen enkel onder elkaar. 55/8000 mensen vertonen een vorm van nanisme gepaard met polydactylie (dwerggroei met veelvingerigheid). Het is een monogene recessieve afwijking. Eén van de kolonisten moet drager (Aa) geweest zijn. Bereken nu welk percentage van de huidige Amish bevolking drager is (heterozygoot) van de afwijking.

Oefening: Pelskleur hamsters Een populatie hamsters wordt onderzocht en men stelt vast dat 80% van alle gameten het dominante allel Z voor zwarte pels draagt. De overige 20% van de gameten draagt het allel z voor grijze pels. Bepaal hoeveel procent van de hamsters het genotype ZZ, Zz en zz heeft. Hoeveel procent hamsters heeft een zwarte pels? Hoeveel een grijze? Bepaal uit de fenotypefrequentie van de grijze hamsters van deze generatie hoeveel procent van de gameten drager zullen zijn van het z-allel en hoeveel procent van het Z-allel. Zijn grijze hamsters met uitsterven bedreigd?