1 van 4 6 Delen met rest 1. Voorbeeld. 2. Vergelijken in tweetallen. 3. Bespreken in viertallen.
2 van 4 6 Delen met rest 1 Voorbeeld: Er zitten 52 weken in een jaar. Zijn dat precies 52 weken? Welke deelsom hoort bij dit verhaal? Is er een rest? Wat betekent die rest? Kun je zelf een ander verhaal bedenken bij die deelsom? Komt daar dan hetzelfde antwoord uit?
3 van 4 6 Delen met rest 2 Vergelijken in tweetallen. Iedereen krijgt een kaartje met een verhaal. Bedenk welke deelsom erbij hoort en wat er uit komt. Wat betekent de rest? Bespreek met je buur.
4 van 4 6 Delen met rest 3 Bespreken in viertallen. Werk samen met een ander tweetal. Passen de gevonden deelsommen bij de verhalen? Kunnen jullie nog andere verhalen bedenken bij dezelfde sommen? Komt daar dan hetzelfde antwoord uit? Wat kun je over de rest vertellen, wat betekent die precies?