8.10 Staatsschuld Hoe leent de overheid?

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
H3 Wat doe je met je geld Onderscheid tussen verschillende soorten uitgaven, om een goede begroting te kunnen maken Verschillende vormen van sparen en.
Advertisements

Michiel Verbeek 17 februari Wie is hoofdschuldige aan de kredietcrisis? a.De bankiers b.De toezichthouders op de banken c.De Amerikaanse overheid.
PowerPoint presentatie hypotheken
Terugblik 2010 – vooruitblik 2011 Vastgoedsociëteit Haaglanden | Kyocera Stadion | 14 april 2011.
Een keersom uitrekenen… tafel van 5
Vandaag.
Nieuw geld Voorts zijn wij van mening, dat alle leugens uit rechtelijke uitspraken moeten worden verwijderd. Geheel leugenvrij moeten ook alle geschriften.
Exponentiële groei,toename en afname
Hoofdstuk 3: Wat doe je met je geld?
Module 6 Stop! Geen risico!?
Minsom (type 45-19=) Groep 4 t/m 8.
OVERHEID. Vrije markteconomen klassieken: Vrije markteconomen: De prijs zorgt ervoor dat alle markten ruimen: al het aanbod wordt verkocht. Zij kijken.
Koopwoning...  (het is niet zo moeilijk…). huiswerk  pak agenda en noteer bij ma 19 januri 5e lesuur:  leren tb 72 tm 77 maken 3.21 tm 3.23 wb 129.
Wat kost de EHS ons als de EHS klaar is ? Een verkenning Aris Gaaff, Henk Smit, Arianne de Blaeij Ruimteconferentie 3 november 2009.
inleiding Deens Hypotheekmodel
Overheid beleid.
Overheidsfinanciën College 3, 20 mei 2008 Robert Inklaar
3 mavo Betekenis van dit percentage bespreken..
In het jaar 2007 kon je dit kopen voor €100: In het jaar 2012 kon je dit kopen voor €100: Koopkracht = Het geld wordt minder waard.
De betalingsbalans Een systematisch overzicht van alle economische transacties met het buitenland gedurende een jaar.
Overheidsfinanciën Klik om verder te gaan.
Herhaling Examenstof M&O
Financierings- en begrotingssaldo
Overheid en stabilisatiezaak
Inkomen verdienen.
Uitleg H15 Klas 4G.
Economisch / technisch
Balans Schematische weergave
2.1 Procenten en promillages
Agenda  Les 13  wkn 13 2e  hs 2.4 overige kosten
Voorlichting 4 Atheneum Aangeboden op het Altena College in Sleeuwijk
Inkomen Begrippen + 6 t/m 10 Werkboek 6. 2 Begrippen Arbeidsverdeling Verdeling van het werk in een land.
Inkomen 23 Selectie 109 t/m Opdracht 109a Welke belasting betaal je Rente op de bank ad € Inkomensbelasting (VRH)
Inkomen 21 Begrippen H6. 2 Begrippen Directe belastingen Belastingen die rechtstreeks aan de overheid moeten worden betaald.
A5 Management & Organisatie
De tafel van:. Deze tafel is helemaal niet moeilijk! Kijk maar: 1 x 10 = 102 x 10 = 20 3 x 10 = 304 x 10 = 40 5 x 10 = 506 x 10 = 60 7 x 10 = 708 x 10.
Eenparige beweging opgave 1
Begrotingsnormen.
Collectieve sector.
Planning 5.5 Binnenkomst Intro: -Deze les 5.5 (Blz. 144 t/m 147) Blz lezen Maken opgaven. Klaar daarmee? Dan ga je nakijken of leren Afsluiting.
Lesplanning – paragraaf 7 blz. 38 Binnenkomst Intro Vragen huiswerk Uitleg docent Zelfstandig werken, met radio?? Afsluiting van de les. Lokaal verlaten.
Goede tijden, slechte tijden
Economische kringloop
Begrippen kennen Collectieve sector = publieke sector
Workshop duurzaam bankieren Mathias Bienstman studiemedewerker
Oefeningen Hoofdstuk V.
Conjunctuur.
tafel van 1 tafel van 1 x 1 = 1 x 1 = 1 2 x 1 = 2 3 x 1 = 3 4 x 1 = 4
Rudy Stroink. De andere aanpak van de verkoop van een omvangrijke hoeveelheid Rijksgebouwen en wat je anders kunt doen als je eigenlijk het verlies al.
Vandaag.
€ 160 Nu 25 % korting ! 25 % van 160 = 160 – 40 = X € 120.
Lasaanduidingen in het tekeninglezen
1 Michiel Verbeek November 2014 Waarom gaat de economie niet een beetje beter?
1 Week /03/ is gestart in mineur De voorspellingen van alle groten der aarden dat de beurzen zouden stijgen is omgekeerd uitgedraaid.
Zonneboilers - baten en kosten CWL ledenvergadering 22 September 2010.
H.5 Winst en toegevoegde waarde
5.1 Hoeveel kost dat? Afzet is het aantal producten dat een bedrijf verkoopt. Vermenigvuldig je de afzet met de verkoopprijs (excl. btw) dan weet je wat.
Rekenen met rente Jnw, september 2015.
Lesbrief Crisis HAVO 4.
Begrotingstekort. Inkomsten Land X begroot de inkomsten voor 2014 op €200 miljard.
1. EVEN VOORSTELLEN… LEERDOELEN Je weet wat een bank is en doet. Je kent de (financiële) gevolgen van rood staan, kopen op afbetaling en een lening afsluiten.
SPAREN EN LENEN. SPAREN  Enkelvoudige interest ( rente)  Samengestelde interest ( rente)
Belasting1 Welkom Belasting2 Æ.
UITGAVEN VAN DE OVERHEID RIJKSBEGROTING EN MILJOENENNOTA H. Kramer Docent economie
HOOFDSTUK 9. TO, GO EN MO Totale opbrengst (TO) = Het aantal verkochte producten (afzet) x prijs (excl. btw) Gemiddelde opbrengst (GO) = Totale opbrengst.
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
Beste ath 4..
Aanbod Mensen: Werknemers / Spaarders / Verzekerden Bedrijven
Hfst 5 Sparen of lenen? Concept: Ruilen over de tijd
13. Overheidsfinanciën en overheidsschuld
Transcript van de presentatie:

8.10 Staatsschuld Hoe leent de overheid? overheid verkoopt staatsobligaties (staatslening) gaat altijd om grote sommen! Een staatsobligatie (ook wel staatslening) is een obligatie aangegaan door een overheid. In Nederland worden deze obligaties op de markt gebracht door het Agentschap van het ministerie van Financiën, gevestigd in Amsterdam. Dit agentschap trekt langlopende en kortlopende leningen aan om het financieringstekort van het Rijk te dekken. Een aantal keren per jaar plaatst het Agentschap langlopende staatsleningen op de openbare kapitaalmarkt. Beleggers kunnen daarop inschrijven. (institutionele) beleggers kopen die waardepapieren

Staatsobligaties Wie kopen staatsobligaties waarom? (institutionele) beleggers, want de nederlandse overheid is een uitstekende schuldenaar (komt altijd verplichtingen na, veilig) is een alternatief voor sparen gaat altijd om grote sommen beredeneer gevolgen voor de rente! Laag risico betekent lagere rente Te lage rente betekent geen belangstelling (wanneer sparen meer oplevert) Bij krapte op kapitaalmarkt stijgt de rente want vraag overtreft aanbod. Bij definitieve aflossing kan rente dalen want aanbod overtreft vraag. Bij rentestijging zal de overheid niet geneigd zijn om staatsobligaties vervroegd af te lossen. Bij rentedaling zal de overheid wel geneigd zijn om staatsobligaties vervroegd af te lossen d.m.v. uitgifte nieuwe (lager-rentende) staatsobligaties (= schuldvernieuwing, om te profiteren van lagere rente) Een obligatie met een hogere rente dan de marktrente heeft doorgaans een beurswaarde boven 100%. (De grens is in principe het punt waarin de meerprijs van de obligatie niet meer wordt gecompenseerd door meer renteopbrengst) Een obligatie met een lagere rente dan de marktrente heeft doorgaans een beurswaarde beneden 100%.

Begrotingssaldo Staatsontvangsten minus staatsuitgaven O > U  begrotingsoverschot O < U  begrotingstekort Vóór toetreding tot de EMU werd er vooral gelet op de Rijksbegroting.   Het begrotingssaldo is het verschil tussen de staatsontvangsten en de staatsuitgaven. Als de staatsontvangsten de staatsuitgaven overtreffen is er sprake van een begrotingsoverschot. Als de staatsuitgaven de staatsontvangsten overtreffen is er sprake van een begrotingstekort. De Rijksoverheid zal dan geld moeten lenen. Het begrotingstekort geeft dus de financieringsbehoefte van het Rijk aan. staatsontvangsten − staatsuitgaven begrotingssaldo

Financieringssaldo Staatsontvangsten minus staatsuitgaven exclusief aflossing staatsschuld Begrotingstekort minus aflossing staatsschuld = financieringstekort Finacieringstekort geeft de groei van de staatschuld per jaar aan! Het begrotingssaldo is niet het bedrag waarmee de staatsschuld verandert, immers een deel van de uitgaven wordt gebruikt om de bestaande staatsschuld af te lossen. Het bedrag waarmee de staatsschuld verandert is het financieringssaldo. Als er sprake is van een financieringsoverschot, neemt de staatsschuld af. Als er sprake is van een financieringstekort, neem de staatsschuld toe.   staatsontvangsten − staatsuitgaven (exclusief aflossing staatsschuld) financieringssaldo  De relatie tussen begrotingssaldo en financieringssaldo. begrotingssaldo = staatsontvangsten − staatsuitgaven − financieringssaldo = staatsontvangsten − (staatsuitgaven − schuldaflossing) begrotingssaldo − financieringssaldo = − schuldaflossing  Dus geldt: begrotingssaldo = financieringssaldo − schuldaflossing financieringssaldo = begrotingssaldo + schuldaflossing 

Rijksuitgaven

Rijksuitgaven

Rijksinkomsten

Rijksinkomsten

De rijksuitgaven zijn € 168,8 miljard De rijksinkomsten zijn € 168,2 miljard Het begrotingstekort is € 0,6 miljard Stel dat de aflossing op de staatsschuld € 0,25 miljard is, dan moet er € 0,6 miljard - € 0,25 miljard = € 0,35 miljard worden bij geleend. Dit heet het financieringstekort Het financieringstekort is gelijk aan de toename van de staatsschuld

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen Rijksinkomsten Begrotingstekort Aflossingen Financieringstekort Staatschuld 200

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 Rijksinkomsten Begrotingstekort Aflossingen Financieringstekort Staatschuld 200 195

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort Aflossingen Financieringstekort Staatschuld 200 195

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 Aflossingen Financieringstekort Staatschuld 200 205

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 15 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 15 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 15 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 180 Rijksinkomsten 140 Begrotingstekort 10 15 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215 210

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 180 Rijksinkomsten 140 160 Begrotingstekort 10 15 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215 210

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 180 Rijksinkomsten 140 160 Begrotingstekort 10 15 20 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215 230

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 180 Rijksinkomsten 140 160 Begrotingstekort 10 15 20 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215 230

Voorbeeld 2003 2004 2005 2006 Rijksuitgaven (inclusief 5 aflossingen 150 165 180 Rijksinkomsten 140 160 Begrotingstekort 10 15 20 Aflossingen 5 Financieringstekort Staatschuld 200 205 215 230

EMU-eisen 2 convergentiecriteria m.b.t. staatsschuld Staatsschuld < 60% BNP Financieringstekort < 3% BNP EMU-SCHULD en EMU-SALDO   Na toetreding tot de EMU wordt er ook gekeken naar de financiële situatie van de collectieve sector. De EMU-schuld is de schuld van de collectieve sector. De EMU-schuld in procenten van het bruto binnenlands product (BBP) noemen we de EMU-schuldquote. De EMU-schuldquote mag in principe niet groter zijn dan 60%. Het EMU-saldo is het financieringssaldo van de collectieve sector. Het EMU-saldo is (bij benadering) het bedrag waarmee de EMU-schuld verandert. Als er sprake is van een positief EMU-saldo neemt de EMU-schuld af. Als er sprake is van een negatief EMU-saldo neemt de EMU-schuld toe. Het EMU-saldo in procenten van het bruto binnenlands product (BBP) noemen we de EMU-financieringsquote. De EMU-financieringsquote mag (bij een negatief EMU-saldo) niet groter zijn 3%. ontvangsten van de collectieve sector − uitgaven van de collectieve sector (exclusief aflossing EMU-schuld) EMU-saldo  De term convergentiecriteria heeft te maken met de 2e fase van de EMU. Omdat destijds de deelnemende economieën geen grote onderlinge verschillen mochten vertonen zijn er 5 convergentiecriteria afgesproken. Twee daarvan zijn dat de deelnemende landen hun financieringstekort onder de 3% moeten houden en de staatsschuld mag niet meer bedragen dan 60%. Deze percentages hebben betrekking op het Bruto Binnenlands Product. De inflatie mag niet hoger zijn dan 1,5 procent van het gemiddelde van de drie EMU-landen met de laagste inflatie. Tevens moet er sprake zijn van deelname aan het wisselkoersmechanisme en van convergentie van rentepercentages.