Atriumfibrilleren in het kort
Wat is atriumfibrilleren? Patiënten hebben het vaak over boezemfibrilleren. Richting patiënten is dit dan ook de term die vaak door behandelaren wordt gebruikt. Atriumfibrilleren (= boezemfibrilleren) is een hartritmestoornis (aritmie) waarbij in de boezems (atria of voorkamers) snelle en onregelmatige impulsen ontstaan. Veel van deze impulsen (maar niet allemaal) bereiken de hartkamers. Meestal is hierdoor de hartslag tijdens boezemfibrilleren onregelmatig en snel, maar soms juist langzaam. Atirumfibrilleren is een van de meest voorkomende hartritmestoornissen. Atirumfibrilleren wordt vaak afgekort met AF
AF PREVALENTIE EN LEEFTIJD 20 Vrouwen (n=4053) Mannen (n=2590) 15 Prevalentie (%) 10 5 55–59 60–64 65–69 70–74 75–79 80–84 >85 Leeftijd (jaar) Prevalentie op baseline van 6808 deelnemers aan het populatie-onderzoek in Ommoord (Rotterdam) Heeringa J et al. Eur Heart J 2006;27:949–53 3 3
Wat zijn de symptomen van atriumfibrilleren? Niet iedereen met AF ervaart dezelfde symptomen. Sommige patiënten hebben al jaren AF zonder er iets van te merken. Mogelijke symptomen zijn: Hartkloppingen: plotseling bonzen, fladderen of rammelen in de borst. Gebrek aan energie, vermoeidheid. Duizeligheid: een licht gevoel in het hoofd Een naar gevoel op de borst: pijn, druk op alleen een vervelend gevoel. Kortademigheid: snel lucht tekort komen in verhouding tot de verrichte inspanning. 4
Wat zijn de gevolgen van atriumfibrilleren? Als atriumfibrilleren langer dan 2 dagen aanhoudt, verhoogt dit het risico op het ontstaan van een bloedstolsel in het hart, met name in de linkerboezem. Dit komt omdat atriumfibrilleren de bloedstroom in het hart verandert, hetgeen zelfs op bepaalde plaatsen tot stilstand van het bloed kan leiden. Eén van de specifieke eigenschappen van bloed is dat het gaat stollen op het moment dat het langzamer stroomt of stilstaat. Stollen heeft tot gevolg dat het bloed gaat klonteren, oftewel bloedstolsels geeft. 5
Wat zijn de gevolgen van atriumfibrilleren? De meest ernstige complicatie van AF is een ischemisch CVA. Vaak heeft een patiënt het niet over een CVA maar een beroerte! De jaarlijkse incidentie van CVA bij AF met verhoogd risico is >4,5% en 1 van elke 6 CVA’s wordt veroorzaakt door AF Bij AF zijn de CVA’s in het algemeen groter en gaan ze gepaard met hogere mortaliteit in de vroege fase De CVA’s bij AF treden over het algemeen op oudere leeftijd op dan de CVA’s bij patiënten in sinusritme (referenties: Wolf, Stroke 1991, Hart, Stroke, 2002) 6
Welke co-morbiditeit gaat vaak gepaard met atriumfibrilleren? Ref. NHG-Standaard AF (2009) 7
Hoe kunnen we atriumfibrilleren behandelen? Ritme-controle (herstel van sinus-ritme) Medicamenteus Elektrisch Ritme-controle voorkomt geen trombo-embolische complicaties! Frequentie-controle Frequentie-controle is niet inferieur t.o.v. ritme-controle Antistolling Een patiënt met AF dient altijd met antistolling te worden behandeld. 8
Welke antistollingsmiddelen en waarom? Afhankelijk van aanwezige co-morbiditeit maakt de behandelend arts een keuze uit acetylsalicylzuur (ASA), acenocoumarol, phenprocoumon (coumarine) of een nieuw oraal antistollingsmiddel (dabigatran). Voor de keuze van antitrombotische behandeling wordt door huisartsen gebruik gemaakt van een risicostratificatie, de zogenaamde CHADS2 score. Specialisten maken gebruik van een uitgebreidere risicostratificatie, de CHA2DS2VASc score. 9
CHADS2: ANTISTOLLING BIJ AF HUISARTSEN CHADS2: ANTISTOLLING BIJ AF Condition Points C Congestive heart failure 1 H Hypertension: blood pressure consistently above 140/90 mmHg (or treated hypertension on medication) A Age ≥75 years D Diabetes mellitus S2 Prior Stroke or TIA 2 Score Risk Anticoagulation Therapy Considerations Low Aspirin Aspirin daily 1 Moderate Aspirin or Warfarin (coumarine) Aspirin daily or raise INR to 2.0-3.0, depending on factors such as patient preference 2 or greater Moderate or High Warfarin (coumarine) Raise INR to 2.0-3.0, unless contraindicated (e.g. clinically significant GI bleeding, inability to obtain regular INR screening)
SPECIALISTEN ESC RICHTLIJNEN 2010: ANTISTOLLING BIJ AF Risk factor Score Congestive heart failure/LV dysfunction 1 Hypertension Age ≥ 75 2 Diabetes mellitus Stroke/TIA/thrombo-embolism Vascular disease Age 65–74 Sex category (female sex) Maximum Score 9 Risk category CHA2DS2-VASc score Recommended therapy No risk factors Either aspirin 75–325 mg daily or no anti-thrombotic therapy. Preferred: no anti-thrombotic therapy rather than aspirin. One ‘clinically relevant non-major’ risk factor 1 Either OACa or aspirin 75–325 mg daily. Preferred: OAC rather than aspirin. One ‘major’ risk factor or >2 ‘clinically relevant non-major’ risk factors 2 OACa a OAC, such as a coumarine (VKA), adjusted to an intensity range of INR 2.0–3.0 (target 2.5). New OAC drugs, such as dabigatran etexilate, which may be viable alternatives to a VKA, may ultimately be considered. OAC= oral anticoagulation, VKA = Vitamin K Antagonist = coumarine ESC = European Society of Cardiology; INR = International normalized ratio; LV = left ventricular; TIA = transient ischaemic attack Camm AJ et al. Eur Heart J. 2010 Oct;31(19):2369-429 11 11
Therapietrouw Het effect van een behandeling kan niet los worden gezien van de mate van therapietrouw. Zeker bij patiënten die weinig last ondervinden van hun AF-klachten, is het cruciaal om het belang van therapietrouw te blijven benadrukken. 12