KNAG-dag 2008 Workshop De aarde als systeem Drs. Mark Bokhorst Opleiding Aarde en economie vrije Universiteit amsterdam
“Systeem aarde” in AK-methodes Kringlopen van water, koolstof en gesteente Landschap bestaat uit verschillende sferen / systemen Best inzichtelijk gemaakt in BuiteNLand
“Systeem aarde” in AK-methodes Kringlopen van water, koolstof en gesteente Landschap bestaat uit verschillende sferen / systemen Best inzichtelijk gemaakt in BuiteNLand Inzicht: Processen gaan continu door in kringlopen Grenzen tussen sferen/systemen zijn diffuus Er zijn langzame en snelle processen
“Systeem aarde” in AK-methodes Kringlopen van water, koolstof en gesteente Landschap bestaat uit verschillende sferen / systemen Best inzichtelijk gemaakt in BuiteNLand Inzicht: Processen gaan continu door in kringlopen Grenzen tussen sferen/systemen zijn diffuus Er zijn langzame en snelle processen Onduidelijk blijft: Wat betekent het schaalniveau van processen in de verschillende sferen/systemen voor de manier van onderlinge beinvloeding, waarvan het systeem aarde als landschapsvormer het resultaat is?
Relaties tussen de geofactoren Relaties tussen de geofactoren (Berendsen 2004). Berendsen 2004
Relaties tussen de geofactoren Aard van de relaties: in twee richtingen even dominant ? Factor tijd ? Welke relaties zijn belangrijker dan andere en waarom ? Relaties tussen de geofactoren (Berendsen 2004). Berendsen 2004
Doel van deze workshop Na deze workshop kunt u: Met leerlingen de processen die samen het systeem aarde vormen in perspectief van elkaar plaatsen door schaaldenken De relatie tussen de geofactoren als landschapsvormers inzichtelijk maken met de klas
Doel van deze workshop Na deze workshop kunt u: Met leerlingen de processen die samen het systeem aarde vormen in perspectief van elkaar plaatsen door schaaldenken De relatie tussen de geofactoren als landschapsvormers inzichtelijk maken met de klas Hoe: Processen per geofactor in ruimte-tijd-schaal plaatsen Verkennen interrelaties tussen geofactoren vanuit schaalmodel + concrete voorbeelden De invloed van de mens in het landschap
Uitgangspunten oefening Processen gaan altijd Ga uit van nu, want zoals nu, ook vroeger en straks Zorg bij procesomschrijving voor een afleidbare ruimte- en tijdbegrenzing: - NIET: de waterkringloop - WEL: een waterdruppel maakt één waterkringloop Bij onderlinge beinvloeding is één proces altijd dominant over de andere
Logaritmisch ruimte-tijd-assenstelsel 109 Logaritmisch ruimte-tijd-assenstelsel 108 107 106 105 RUIMTE (km2) 104 103 102 101 100 10-1 10-1 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 TIJD (jaar)
Stap 1: processen inschalen Hoe lang? Hoe groot? Per groep van 4: van iedere geofactor 1 proces, zie enveloppe welke Zet juiste codes (letter+cijfer) op juiste stickers (KLEUR!!!) Bediscussieer waar elk proces in assenstelsel komt Geef code aan in A4-assenstelsel met pen, dus niet met sticker! Plak tot slot de stickers in het grote assenstelsel van uw groep “Doe niet te moeilijk!”
R2. Ontstaan van een stuwwal 109 Voorbeeld 1 R2. Ontstaan van een stuwwal 108 107 106 105 RUIMTE (km2) 104 103 102 101 100 10-1 10-1 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 TIJD (jaar)
R2. Ontstaan van een stuwwal 109 Voorbeeld 1 R2. Ontstaan van een stuwwal 108 107 106 105 RUIMTE (km2) 104 R2 103 102 101 100 10-1 10-1 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 TIJD (jaar)
G1. Ontstaan van de Alpen RUIMTE (km2) TIJD (jaar) 109 108 107 106 105 Voorbeeld 2 G1. Ontstaan van de Alpen 108 107 106 105 RUIMTE (km2) 104 R2 103 102 101 100 10-1 10-1 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 TIJD (jaar)
G1. Ontstaan van de Alpen RUIMTE (km2) TIJD (jaar) 109 108 107 106 105 Voorbeeld 2 G1. Ontstaan van de Alpen 108 107 106 G1 105 RUIMTE (km2) 104 R2 103 102 101 100 10-1 10-1 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 TIJD (jaar)
Stap 1: processen inschalen Hoe lang? Hoe groot? Per groep van 4: van iedere geofactor 1 proces, zie enveloppe welke Zet juiste codes (letter+cijfer) op juiste stickers (KLEUR!!!) Bediscussieer waar elk proces in assenstelsel komt Geef code aan in A4-assenstelsel met pen, dus niet met sticker! Plak tot slot de stickers in het grote assenstelsel van uw groep “Doe niet te moeilijk!”
RUIMTE TIJD Klimaat Geologie / endogeen Geomorfologie / exogeen Water Bodem Plant Dier TIJD
RUIMTE TIJD Klimaat Geologie / endogeen Geomorfologie / exogeen Water Bodem Plant Dier TIJD
Inzichtpunten stap 1 Processen vinden plaats op verschillende schaalniveau’s van ruimte en tijd Vaak betekent groot in ruimte ook groot in tijd (en omgekeerd) Verschillende geofactoren hebben verschillend schaalbereik: bv. geologische / endogene processen zijn meestal grootschaliger dan geomorfologische / exogene processen.
Stap 2: interrelaties Dominerende invloed, volledig bepalend Beinvloedend, langzaam veranderend Neem twee geofactoren en verzin een proces op het raakvlak van beide Bepaal welke de ander domineert en welke de ander alleen beinvloedt Ga door totdat je door hebt hoe het zit…
Klimaat Geologie Geomorfologie RUIMTE Water Bodem Plant Dier TIJD
Klimaat Geologie Geomorfologie RUIMTE Water Bodem Plant Dier TIJD
Figuur 2.9 Ontwikkeling van het wereldklimaat sinds het Precambrium (Naar Allègre & Schneider 1994). Op de tijdschaal van het Phanerozoïcum zijn vooral de plaattektonische bewegingen van belang voor de klimaatontwikkeling. Zo was het Mesozoïcum en daarvan vooral het Krijt een bijzonder warme periode met hoge zeespiegelstanden als gevolg van het opzwellen van de mid-oceanische ruggen. De mid-oceanische ruggen spelen een belangrijke rol bij het uiteendrijven van de continenten, omdat hier nieuwe oceanische korst gevormd wordt. Wanneer het volume van de ruggen groot is, is het bergend vermogen van de oceaanbekkens klein, waardoor de zeespiegelstanden hoog oplopen. Het Perm is juist gekenmerkt door het bestaan van één groot supercontinent (Pangaea), en een zeer klein volume van de mid-oceanische ruggen. Dit ging gepaard met lage zeespiegelstanden. De enorme aaneengesloten landmassa leidde tot extreme temperatuurverschillen op aarde, hoewel de gemiddelde temperatuur van de aarde waarschijnlijk niet veel afweek van de huidige. Tijdens het Carboon-Perm (rond 300 miljoen jaar geleden) lag het continent Gondwana op de zuidpool, waardoor zich hier een ijskap kon vormen. Dit leidde tot een verkoeling van de gehele aarde. Hetzelfde gebeurde in het Ordovicium - Siluur (rond 430 miljoen jaar geleden). Het is mogelijk, dat de grote uitbreiding van landplanten een rol heeft gespeeld bij de paleozoïsche glaciaties. De vegetatiebedekking moet namelijk geleid hebben tot een afname van de albedo van de aarde van 10 - 15 %. Door de sterke fotosynthese nam ook het CO2 gehalte van de dampkring af, waardoor het broeikaseffect verminderde en de temperatuur daalde. Tenslotte hebben ook de plaattektonische bewegingen een rol gespeeld, in ieder geval bij de glaciatie in het Carboon-Perm. Het begin van de temperatuurcurve is gestippeld, omdat niet geheel zeker is of de temperatuur aan het begin van het Precambrium hoger of lager was dan tegenwoordig. Zeker is wel, dat vanaf 4000 miljoen jaar geleden de temperatuur van de aarde tussen 0°C en 80°C moet hebben gelegen. De 0°C grens volgt uit het bestaan van sedimentgesteenten die in water (oceanen) zijn afgezet. Uit de aanwezigheid van water volgt dat er ook een atmosfeer geweest moet zijn. Bij lage atmosferische druk verdampt water namelijk snel. De bovengrens van de temperatuur is gebaseerd op het voorkomen van eencellige organismen in gesteenten van 3800 miljoen jaar oud. Bij te hoge temperaturen kunnen dergelijke organismen niet bestaan, omdat ingewikkelde organische moleculen dan uiteenvallen. Naarmate de evolutie verder vorderde werden de tolerantiegrenzen voor de temperatuur steeds nauwer; vanaf circa 1000 miljoen jaar geleden lag de maximum temperatuur bij ongeveer 50°C. Naast die in het Pleistoceen, waren er tenminste vier grote glaciale perioden in het Precambrium. Volgens sommige auteurs werd daarbij de aarde van pool tot evenaar met ijs bedekt (Snowball Earth). De omvang van de ijsbedekking is echter omstreden. Ook waren er ijstijden in het Ordovicium-Siluur, en in het Laat-Carboon. Mogelijk leidde de uitbreiding van terrestrische planten in het Carboon tot een drastische afname van het CO2-gehalte van de dampkring. Dit zou de ijstijd van het Laat-Carboon veroorzaakt kunnen hebben. Berendsen 2004 Naar Allègre & Schneider 1994
GEOLOGIE Figuur 16.8 Theoretische supercontinent cyclus (naar Bradshaw & Weaver (1995). De bovenste cirkel in de Figuur stelt de aarde voor met één supercontinent, zoals dat in het Perm bestond. In deze situatie zijn de oceaanbekkens het grootst en het diepst, dus zijn de zeespiegelstanden laag. Na ongeveer 100 miljoen jaar vindt breukvorming plaats, waardoor de brokstukken van het supercontinent uiteendrijven. Dit gaat gepaard met een groot volume van de MOR’s, waardoor het bergend vermogen van de oceaanbekkens afneemt, zodat de zeespiegelstand na circa 140 miljoen jaar zeer hoog is (vergelijkbaar met de situatie in het Krijt). Na ongeveer 300 miljoen jaar liggen de continenten het verst uiteen; op dat moment zijn de oceaanbekkens het grootst, en de mid-oceanische ruggen klein (de snelheid van het uiteendrijven van de continenten is op dat moment laag). Dit heeft tot gevolg dat de zeespiegelstand laag is (de aarde zou zich thans ongeveer in dat stadium bevinden). Daarna bewegen de continenten weer naar elkaar toe. De subductie van plaatranden (waardoor oceanische korst verdwijnt) gaat sneller dan de opening van oceaanbekkens, waardoor de continenten naar elkaar toe worden getrokken. Het volume van de oceaanbekkens neemt dus af, waardoor de zeespiegelstanden weer hoger worden. Na 460 miljoen jaar botsen de continentale platen weer op elkaar en vormt zich een nieuw supercontinent. Supercontinenten bestonden volgens deze theorie rond 250, 650, 1100, 1650, 2100 en 2600 miljoen jaar geleden; elke cyclus duurde 400 tot 550 miljoen jaar. Berendsen 2004 Naar Bradshaw & Weaver 1995
Continental drift over laatste 700 miljoen jaar
Klimaat + continental drift geologische afzetting Ondergrond van Groningen Kalksteen Kalksteen Steenzout Woestijnzand Steenkool Figuur 12.27 Zoutpijler en het voorkomen van aardolie en aardgas in Nederland. Naar Van Montfrans et al. (1988). Zoutpijler en het voorkomen van aardolie en aardgas in Nederland. Naar Van Montfrans et al. (1988). Doordat de druk van het omhoog komende zout opwaarts is gericht worden de lagen aan de flanken van de zoutpijlers scheefgesteld. De scheefstelling kan ertoe leiden dat er gunstige structuren ontstaan voor het invangen van aardolie (oil traps). Klimaat + continental drift geologische afzetting Berendsen 2004 Naar Van Montfrans et al. 1988
Klimaat (warm, veel CO2) geologie (kalksteen) Voorbeeld van een terugkoppeling Figuur 2.9 Ontwikkeling van het wereldklimaat sinds het Precambrium (Naar Allègre & Schneider 1994). Op de tijdschaal van het Phanerozoïcum zijn vooral de plaattektonische bewegingen van belang voor de klimaatontwikkeling. Zo was het Mesozoïcum en daarvan vooral het Krijt een bijzonder warme periode met hoge zeespiegelstanden als gevolg van het opzwellen van de mid-oceanische ruggen. De mid-oceanische ruggen spelen een belangrijke rol bij het uiteendrijven van de continenten, omdat hier nieuwe oceanische korst gevormd wordt. Wanneer het volume van de ruggen groot is, is het bergend vermogen van de oceaanbekkens klein, waardoor de zeespiegelstanden hoog oplopen. Het Perm is juist gekenmerkt door het bestaan van één groot supercontinent (Pangaea), en een zeer klein volume van de mid-oceanische ruggen. Dit ging gepaard met lage zeespiegelstanden. De enorme aaneengesloten landmassa leidde tot extreme temperatuurverschillen op aarde, hoewel de gemiddelde temperatuur van de aarde waarschijnlijk niet veel afweek van de huidige. Tijdens het Carboon-Perm (rond 300 miljoen jaar geleden) lag het continent Gondwana op de zuidpool, waardoor zich hier een ijskap kon vormen. Dit leidde tot een verkoeling van de gehele aarde. Hetzelfde gebeurde in het Ordovicium - Siluur (rond 430 miljoen jaar geleden). Het is mogelijk, dat de grote uitbreiding van landplanten een rol heeft gespeeld bij de paleozoïsche glaciaties. De vegetatiebedekking moet namelijk geleid hebben tot een afname van de albedo van de aarde van 10 - 15 %. Door de sterke fotosynthese nam ook het CO2 gehalte van de dampkring af, waardoor het broeikaseffect verminderde en de temperatuur daalde. Tenslotte hebben ook de plaattektonische bewegingen een rol gespeeld, in ieder geval bij de glaciatie in het Carboon-Perm. Het begin van de temperatuurcurve is gestippeld, omdat niet geheel zeker is of de temperatuur aan het begin van het Precambrium hoger of lager was dan tegenwoordig. Zeker is wel, dat vanaf 4000 miljoen jaar geleden de temperatuur van de aarde tussen 0°C en 80°C moet hebben gelegen. De 0°C grens volgt uit het bestaan van sedimentgesteenten die in water (oceanen) zijn afgezet. Uit de aanwezigheid van water volgt dat er ook een atmosfeer geweest moet zijn. Bij lage atmosferische druk verdampt water namelijk snel. De bovengrens van de temperatuur is gebaseerd op het voorkomen van eencellige organismen in gesteenten van 3800 miljoen jaar oud. Bij te hoge temperaturen kunnen dergelijke organismen niet bestaan, omdat ingewikkelde organische moleculen dan uiteenvallen. Naarmate de evolutie verder vorderde werden de tolerantiegrenzen voor de temperatuur steeds nauwer; vanaf circa 1000 miljoen jaar geleden lag de maximum temperatuur bij ongeveer 50°C. Naast die in het Pleistoceen, waren er tenminste vier grote glaciale perioden in het Precambrium. Volgens sommige auteurs werd daarbij de aarde van pool tot evenaar met ijs bedekt (Snowball Earth). De omvang van de ijsbedekking is echter omstreden. Ook waren er ijstijden in het Ordovicium-Siluur, en in het Laat-Carboon. Mogelijk leidde de uitbreiding van terrestrische planten in het Carboon tot een drastische afname van het CO2-gehalte van de dampkring. Dit zou de ijstijd van het Laat-Carboon veroorzaakt kunnen hebben. Klimaat (warm, veel CO2) geologie (kalksteen) Berendsen 2004 Naar Allègre & Schneider 1994
Voorbeeld van een terugkoppeling Terugkoppeling geologie --> klimaat Figuur 2.9 Ontwikkeling van het wereldklimaat sinds het Precambrium (Naar Allègre & Schneider 1994). Op de tijdschaal van het Phanerozoïcum zijn vooral de plaattektonische bewegingen van belang voor de klimaatontwikkeling. Zo was het Mesozoïcum en daarvan vooral het Krijt een bijzonder warme periode met hoge zeespiegelstanden als gevolg van het opzwellen van de mid-oceanische ruggen. De mid-oceanische ruggen spelen een belangrijke rol bij het uiteendrijven van de continenten, omdat hier nieuwe oceanische korst gevormd wordt. Wanneer het volume van de ruggen groot is, is het bergend vermogen van de oceaanbekkens klein, waardoor de zeespiegelstanden hoog oplopen. Het Perm is juist gekenmerkt door het bestaan van één groot supercontinent (Pangaea), en een zeer klein volume van de mid-oceanische ruggen. Dit ging gepaard met lage zeespiegelstanden. De enorme aaneengesloten landmassa leidde tot extreme temperatuurverschillen op aarde, hoewel de gemiddelde temperatuur van de aarde waarschijnlijk niet veel afweek van de huidige. Tijdens het Carboon-Perm (rond 300 miljoen jaar geleden) lag het continent Gondwana op de zuidpool, waardoor zich hier een ijskap kon vormen. Dit leidde tot een verkoeling van de gehele aarde. Hetzelfde gebeurde in het Ordovicium - Siluur (rond 430 miljoen jaar geleden). Het is mogelijk, dat de grote uitbreiding van landplanten een rol heeft gespeeld bij de paleozoïsche glaciaties. De vegetatiebedekking moet namelijk geleid hebben tot een afname van de albedo van de aarde van 10 - 15 %. Door de sterke fotosynthese nam ook het CO2 gehalte van de dampkring af, waardoor het broeikaseffect verminderde en de temperatuur daalde. Tenslotte hebben ook de plaattektonische bewegingen een rol gespeeld, in ieder geval bij de glaciatie in het Carboon-Perm. Het begin van de temperatuurcurve is gestippeld, omdat niet geheel zeker is of de temperatuur aan het begin van het Precambrium hoger of lager was dan tegenwoordig. Zeker is wel, dat vanaf 4000 miljoen jaar geleden de temperatuur van de aarde tussen 0°C en 80°C moet hebben gelegen. De 0°C grens volgt uit het bestaan van sedimentgesteenten die in water (oceanen) zijn afgezet. Uit de aanwezigheid van water volgt dat er ook een atmosfeer geweest moet zijn. Bij lage atmosferische druk verdampt water namelijk snel. De bovengrens van de temperatuur is gebaseerd op het voorkomen van eencellige organismen in gesteenten van 3800 miljoen jaar oud. Bij te hoge temperaturen kunnen dergelijke organismen niet bestaan, omdat ingewikkelde organische moleculen dan uiteenvallen. Naarmate de evolutie verder vorderde werden de tolerantiegrenzen voor de temperatuur steeds nauwer; vanaf circa 1000 miljoen jaar geleden lag de maximum temperatuur bij ongeveer 50°C. Naast die in het Pleistoceen, waren er tenminste vier grote glaciale perioden in het Precambrium. Volgens sommige auteurs werd daarbij de aarde van pool tot evenaar met ijs bedekt (Snowball Earth). De omvang van de ijsbedekking is echter omstreden. Ook waren er ijstijden in het Ordovicium-Siluur, en in het Laat-Carboon. Mogelijk leidde de uitbreiding van terrestrische planten in het Carboon tot een drastische afname van het CO2-gehalte van de dampkring. Dit zou de ijstijd van het Laat-Carboon veroorzaakt kunnen hebben. Berendsen 2004 Naar Allègre & Schneider 1994
Klimaat + geologie = geomorfologie Figuur 5.3 Maximale uitbreiding van het landijs in Europa (naar Berendsen in Leinders ed. 1992). De koude perioden, althans die vanaf het Midden-Pleistoceen, worden vaak aangeduid als glacialen (ijstijden), omdat in Noord-Europa en Noord-Amerika, in de hooggebergten en in Nieuw-Zeeland de gletsjers zich sterk uitbreidden. In Noord-Amerika reikte het ijs tot Kansas City op 39° N.B. Figuur 5.2); in West-Europa tot Londen en Amsterdam op 52° N.B. In de laatste 2,4 miljoen jaar hebben zich circa 30 glaciaties voorgedaan, met een overigens nogal verschillende omvang. In de tussenliggende warme perioden (interglacialen), die doorgaans slechts van relatief korte duur waren, smolt het Europese landijs telkens volledig af. Klimaat + geologie = geomorfologie Berendsen 2004 Naar Berendsen 1992
Klimaat + geologie = geomorfologie
Klimaat + geologie + geomorfologie = loop van het water Nabij de Peelrandbreuk is het zeer vochtig (wijstgronden). Het water dat van de hoge delen af komt, komt in contact met de lucht waardoor de aanwezige ijzerberbindingen oxyderen. Foto: H.J.A. Berendsen. Foto: H.J.A. Berendsen
Klimaat + geologie + geomorfologie = loop van het water Figuur 6.1 Hydrologische kringloop. Aangezien water deelneemt aan de hydrologische kringloop, komt het steeds opnieuw op een of andere wijze ter beschikking. Dit betekent echter niet, dat de gebruiksmogelijkheden van water onbeperkt zijn: zowel kwantiteit als kwaliteit kunnen voor bepaalde doelen onvoldoende zijn. Daarnaast kan een teveel aan water een bedreiging vormen voor de veiligheid. Berendsen 2004
Klimaat + geologie + geomorfologie = loop van het water Maar ook: water --> geomorfologie --> geologie
Klimaat + geologie + geomorfologie + water = bodem (sterke invloed veg
Klimaat + geologie + geomorfologie + water + bodem = vegetatie
Klimaat + geologie + geomorfologie + water + bodem = vegetatie
Klimaat + geologie + geomorfologie + water + bodem = vegetatie
Inzichtpunten stap 2 Relaties zijn hierarchisch Hierarchie bepaald door schaalniveau Beinvloeding geofactoren gaat (meestal) op volgorde
Stap 3: de mens in het landschap Bepaal voor ieder voorbeeld: Welke processen zijn door de mens geinitieerd? Welke ingreep vormt de basis? In welke geofactor zit deze ?
Mens geomorfologie water bodem etc. Maar ook: Mens geomorfologie --> geologie ! Figuur 8.12 Hoogwaterstanden in een bedijkte en een onbedijkte rivier. Als gevolg van de bedijking lopen de waterstanden in de rivieren thans veel hoger op dan vroeger. Het water kan zich immers over een veel kleinere oppervlakte verdelen. Berendsen 2004
Mens water bodem vegetatie/gewas Maar ook: Mens water --> geomorfologie --> geologie
Mens vegetatie --> bodem --> geomorfologie en vervolgens: geomorfologie bodem vegetatie Figuur 9.3 Stuifzandgebied, beplant met Grove den. Foto: H.J.A. Berendsen. Zandverstuivingen zijn ontstaan als gevolg van ontbossing en overbeweiding. Omdat de verstuivingen een bedreiging vormden voor cultuurgronden, zijn ze sinds het eind van de vorige eeuw beplant met Grove den. Daardoor zijn de meeste zandverstuivingen thans verdwenen. Er zijn slechts weinig planten die bestand zijn tegen de extreme omstandigheden in stuifzandgebieden (hoge temperaturen in de zon, weinig of geen water). Buntgras en Zandzegge zijn er pioniersplanten, gevolgd door onder meer (korst)mossen en rendiermossen. Op de vastgelegde stuifzanden groeit vervolgens Struikhei, Jeneverbes, Grove den en Berk. Men tracht op sommige plaatsen verstuiving weer op gang te brengen, onder meer door het openstellen van terreinen voor betreding. Begroeide stuifzandduinen bij Leersum Berendsen 2004 Foto: H.J.A. Berendsen
Mens geologie geomorfologie water bodem flora fauna
RUIMTE TIJD Klimaat Geologie / endogeen Geomorfologie / exogeen Water Mens Bodem Plant Dier TIJD
Inzichtpunten stap 3 De mens hoort oorspronkelijk in hokje ‘dier’ Kan nu echter rechtstreeks, dus niet op volgorde vanuit hokje dier (!), in een geofactor ingrijpen De natuur reageert ‘normaal’, op volgorde
Aarde en economie vrije Universiteit amsterdam Over duurzame ingrepen in het landschap, inspelend op reactie van het systeem aarde en bv. gevolgen van klimaatverandering Duurzame omgang met delfstoffen voor lange termijn ! Dé universitaire aansluiting op Aardrijkskunde Toegankelijk voor E&M, N&G en N&T I: www.vu.nl/aardeeneconomie @: mark.bokhorst@falw.vu.nl T: 020 598 7153
Aarde en economie vrije Universiteit amsterdam Over duurzame ingrepen in het landschap, inspelend op reactie van het systeem aarde en bv. gevolgen van klimaatverandering Duurzame omgang met delfstoffen voor lange termijn ! Dé universitaire aansluiting op Aardrijkskunde Toegankelijk voor E&M, N&G en N&T I: www.vu.nl/aardeeneconomie @: mark.bokhorst@falw.vu.nl T: 020 598 7153 Deze presentatie is te vinden op: www.falw.vu.nl/KNAGdag