Moeten: must, have (got) to, should, should have

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammar Chapter 4 – G3 Aangeplakte vragen = Question tags.
Advertisements

Grammar Chapter 4 – G1 What en Which.
Voltooid tegenwoordige tijd
Vragend en Ontkennend maken
Grammar Chapter 1-G3 Vragen.
Grammar Chapter 4 – G4 Meervoud.
G 2 The Present Perfect = De Voltooide Tijd (vtt)
Conditional Clauses If-zinnen.
Grammar Chapter 2-G1 ‘s en of.
Stepping Stones II Chapter 6 Grammar.
Grammar Chapter 5 Grammar 1 …self / …selves en each other.
Grammar Chapter 6 G 1 De Passive.
Grammar. When : wanneer, op het moment dat : The doctor said I had to take these pills when I wake up. If : als, voorwaarde : The doctor said I had to.
In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
RWW unit 6 Passive-de lijdende vorm Vergelijk deze zinnen:
Interrogative sentences
Directe rede  Indirecte rede
Hulpwerkwoorden can must may etc.
en ‘If-zinnen’ (klik hier als je meteen naar If-zinnen wilt.)
Past Perfect = vvt (=I had worked/I had been working) He had slept/had been sleeping for 3 hours when I woke him. Hij had al 3 uur geslapen toen ik hem.
Grammar Chapter 3 – G1 If en When.
Lots of, a lot of, much, many little, few
Grammar Chapter 6 G 3 Some en Any. Some en Any In klas 1 heb je al iets over some en any geleerd, nl dat beide woorden te maken hebben met een onbepaalde.
Grammar Chapter 1 Grammar Chapter 1 Who en What met een voorzetsel.
Grammar Chapter 4 – G2 If + past simple. Je wist al dat je voor het woordje als in het Engels if kunt gebuiken. We gaan hier even mee verder. Het kan.
Woordvolgorde met woorden van tijd
Grammar Chapter 2 – G3 The. Het gebruik van the in combinatie met gebouwen. Het gaat hier om de volgende gebouwen: Het gaat hier om de volgende gebouwen:
Grammar Chapter 3 – G3 One en Ones.
Grammar Chapter 3 – G2 Meervoud. Meervoud Je weet al hoe je woorden in het Engels in het meervoud zet, nl: Je weet al hoe je woorden in het Engels in.
In deze powerpoint vind je basis-grammatica: zaken die je na 3 onderbouwjaren eigenlijk niet onbekend voor mogen komen. Klik op een van onderstaande onderwerpen.
Gebiedende wijs 1.Cross Victoria Street. 2.Sit still, please. 3.Read the article on this page. 4.Watch out! Als je tegen iemand wilt zeggen dat hij/zij.
Vragen stellen Vormen van ‘to be’ kunnen de enige werkwoorden in de vraagzin zijn. Ben ik je beste vriend? Am I your best friend?
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Past Simple Onvoltooid verleden tijd Regelmatige werkwoorden:
Grammar 4.1: Present Simple
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
Persoonlijke voornaamwoorden
Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten.
Question-tags toch? is het niet? nietwaar? hè? is het wel?
past simple en present perfect
The future  vorm 1: een voorspelling doen  Will + hele ww : I will see you soon  Let op: will + not = won't  Shall + hele ww: Shall I help you? 
Deltion College Engels B1 Spreken [Edu/001] thema: song texts can-do : kan een onderwerp dat mij interesseert op een redelijk vlotte manier beschrijven.
Nothing Is As It Seems Lesson 8 Cubes and Numbers.
Vragende/ontkennende zinnen. 1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
The Future Hoe spreek je over toekomstige activiteiten in het Engels?
De Passive (Voice). De ‘Passive (Voice)’ is geen tijd. Maar hij komt wel in alle tijden voor. Je zult de ‘Passive (Voice)’ gemakkelijker begrijpen als.
 De actie is in het verleden begonnen en beëindigd  Duidelijke tijdsbepaling!!
Grammar – period 2.
The Passive Year 4.
Welkom in de Top-2000 kerkdienst
ABILITY = IN STAAT ZIJN.
Chapter 4 Going out Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Woordvolgorde in Engelse bevestigende en vragende zinnen.
Chapter 4 Going out Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Vragen in de Present Simple (t.t.)
Today: Chapter 2 Discuss SO 2 What to study for your test?
Hulpwerkwoorden Hoofdwerkwoorden vs hulpwerkwoorden
Grammar in a Nutshell Skills 1.
Present Perfect allesvoorengels.nl.
Chapter 6 Sounds cool! Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
New Interface Grammar: Unit 1.
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
NEW INTERFACE UNIT 2 : GRAMMAR
Past Simple Wat is de Past Simple? Wanneer gebruik je de Past Simple?
Chapter 2 What’s up? Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
THEME 12 TOPIC 1 Repetitie Theme 12.
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Voltooid tegenwoordige tijd
Hoe maak je zinnen vragend in het Engels.
Transcript van de presentatie:

Moeten: must, have (got) to, should, should have Grammar Chapter 1-G2 Moeten: must, have (got) to, should, should have

Moeten: must, have (got) to, should, should have, need to Must: ik vind dat iets moet. Have (got) to: iemand anders vind dat iets moet of de omstandigheden maken dat iets moet. Should: iets zou eigenlijk moeten of je geeft advies. Should have (+voltooid dw): iets had gemoeten, maar is niet gebeurd. Shouldn’t have (+voltooid dw): iets had niet gemoeten, maar is wel gebeurd.

Moeten: must, have (got) to, should, should have, need to Voorbeelden: Must: You must talk to your doctor. (ik vind dat dat moet) You must do your homework! Have/has to: My father has to work late tonight. (omstandigheden eisen overwerk) Have/has to: I have to leave now; my train leaves in five minutes. (omstandigheden maken dat ik moet gaan, nl de trein vertrekt over 5 minuten)

Moeten: must, have (got) to, should, should have, need to Voorbeelden: Should: You should work harder. (zou eigenlijk harder moeten werken) You should tell your mother. (advies) Should have + volt.dw: They should have brought an umbrella. (dat zouden ze hebben moeten doen, maar ze hebben het niet gedaan) Shouldn’t have + volt.dw: He shouldn’t have treated her like that. (Hij had haar niet zo moeten behandelen, maar heeft dat wel gedaan)

Moeten: must, have (got) to, should, should have, need to Let op: de verleden tijd van must = had to, dus: I had to sing.= Ik moest zingen. He had to pass = Hij moest slagen. Let op: de toekomende tijd van must = will have to, dus: I will have to sing = Ik zal moeten zingen. He will have to save a lot of money = Hij zal veel geld moeten sparen.

Moeten: must, have (got) to, should, should have, need to Nu nog iets over de vorm. Na: Must Have to / has to Should Gebruik je altijd het hele werkwoord!, bijv: You must go (niet: must going). We have to run (niet: we have to running). You should be polite (niet: should being).

Opdrachten bij Ch1-G2 Zoek een engelse tekst / teksten waarin je voorbeelden van dit grammatica onderdeel terug vindt. Onderstreep / markeer van elk onderdeel minimaal 1 voorbeeld, dus 1 met must, 1 met have to/has to, en 1 met should; misschien kun je zelfs 1 vinden met should have + voltdw en shouldn’t have + voltdw. Bewaar deze tekst(en) in je portfolio. Maak opdracht 2a, 2b op blz. 22, 23 WB