You do remember, don’t you?

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Grammar Chapter 4 – G3 Aangeplakte vragen = Question tags.
Advertisements

Grammatica Unit 2 HD 2.1 t/m 2.7.
Gerund = WW. gebruikt als zelfstandig Nw.
Let me tell you about... (De Voltooid Tegenwoordige Tijd)
Past simple & Past continuous
1.There’s Tim! Look, he's wearing his new jeans. 2.What are you doing? We are doing our homework. Je gebruikt de present continuous voor iets dat nu aan.
Voorbeeld: I walk He walks You walk She walks
Vragend en Ontkennend maken
Let me tell you about Let me tell you about Let me tell you about Study this example: Alex is a bus driver, but now he is in bed asleep. So: He is not.
Past Simple – Past Continuous
The English Tenses Alles op een rijtje.
Grammar. When : wanneer, op het moment dat : The doctor said I had to take these pills when I wake up. If : als, voorwaarde : The doctor said I had to.
Instructie grammatica
In het Nederlands antwoord je vaak heel kort:
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 1 HD 1.1 t/m 1.8.
Grammatica Unit 6 HD 6.1 t/m 6.7.
Question Tags unit 6 gr 2.1.
Present simple Unit 1, lesson 1. Jij loopt elke dag naar school. You walk to school every day. Duncan loopt elke dag naar school. Duncan walks to school.
Unit 2 grammar 4.1 wederkerende voornaamwoorden
Everything you need to know for your test in the test week!
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Woordvolgorde in een engelse zin
Interrogative sentences
Directe rede  Indirecte rede
en ‘If-zinnen’ (klik hier als je meteen naar If-zinnen wilt.)
Past Perfect = vvt (=I had worked/I had been working) He had slept/had been sleeping for 3 hours when I woke him. Hij had al 3 uur geslapen toen ik hem.
Grammar Unit 1.
Present simple & continuous
Word Order. Wie?DoetWat? wie?Waar?Wanneer? onderwerpWerkwoord(en)Meewerkend Lijdend voorwerp PlaatsbepalingTijdsbepaling SheGaveHim a kissIn the shoolyard.
In deze powerpoint vind je basis-grammatica: zaken die je na 3 onderbouwjaren eigenlijk niet onbekend voor mogen komen. Klik op een van onderstaande onderwerpen.
Simple en continuous tenses Met of zonder –ing. Alle tijden kun je in het Engels met of zonder –ing-form maken: I sleep… I slept… I had slept… I will sleep…
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Chapter 3 Hot off the press
Chapter 5 Hit the road Grammar Stepping Stones 2 kgt.
Vragen met have en have got (= hebben)
Vragen stellen Vormen van ‘to be’ kunnen de enige werkwoorden in de vraagzin zijn. Ben ik je beste vriend? Am I your best friend?
Future (toekomst) Je krijgt 2 verschillende vormen van Future.
Lesson 3 PPTs komen op: Extra English Lesson 3 PPTs komen op:
Lesson 2 PPTs komen op: Extra English Lesson 2 PPTs komen op:
Woorden als or, and, but, when, because, so en since gebruiken we om twee zinsdelen te koppelen. Voorbeeld in het Nederlands: De dvd was erg duur maar.
Grammar 1 3 tijden die belangrijk zijn voor de komende repetitie:
Last week I forgot my keys.
Definities: Present Simple en Past Simple
+.
Past Simple (verleden tijd)
Vorige keer: Verleden tijd: (To be) I am in London. I was in London.
Grammar 4.2 Will, shall & to be going to
Grammar 3 Must = moeten (van jezelf) Should = Zou moeten (van jezelf) It’s getting late. I must go now. It’s getting late. I should go now. Mustn’t = moeten.
Question-tags toch? is het niet? nietwaar? hè? is het wel?
All right 1thv unit 7 gr 2.1 en 2.2.
grammar 3.1 en 3.2 the present perfect
 vertaal:  Ik ga elke dag naar de universiteit  Ik ga naar de universiteit in London.
All Right! 1 thv Unit 4 grammar 2.1 and 2.2.
All Right! 3hv Unit 6 grammar 4.1.
past simple en present perfect
4.1 present simple de present simple = de gewone tegenwoordige tijd: Ik loop = I walk Jij slaapt = you sleep etc! Je gebruikt deze tijd om aan te geven.
Present Perfect Voltooid Tegenwoordige Tijd.  Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd MAAR er staat niet bij wanneer dat gebeurd is.  He has.
Grammar Unit 5 HD 5.1 t/m 5.9.
Lesson 10. Today’s class  Check homework  Passive  Punctuation  Homework.
Question tags.
Allesvoorengels.nl. 1. Hoe maak je vragen in de Past Simple? 2. Oefeningen 3. Samenvatting allesvoorengels.nl.
Vragende/ontkennende zinnen. 1.Met behulp van to do Betalen wij de rekening? Do we pay the bill? Wij betalen de rekening niet. We do not pay the bill.
Present Simple Tegenwoordige Tijd.  Om aan te geven dat iets nu een gewoonte is. Er zijn een aantal woorden die aangeven dat het om een gewoonte gaat.
ABILITY = IN STAAT ZIJN.
Woordvolgorde in Engelse bevestigende en vragende zinnen.
Hulpwerkwoorden Hoofdwerkwoorden vs hulpwerkwoorden
Chapter 1 Body and mind Grammar Stepping Stones 3gt
Chapter 1 Looking back Grammar Stepping Stones 2 t/hv.
Hoe maak je zinnen vragend in het Engels.
Transcript van de presentatie:

You do remember, don’t you? Tag Questions You do remember, don’t you?

Tag Questions Wat houdt dat ook al weer in? Wat zijn Taq Question?

Er was iets met positief en negatief, hoe zat dat ook al weer?

Er waren een aantal werkwoorden speciaal, welke en waarom Er waren een aantal werkwoorden speciaal, welke en waarom? (Voorbeeld: can en do, maar welke nog meer?)

Positive vs. Negative + Positive Statement Snow is white, - Negative Statement Isn’t it? - Negative Statement You don’t like apples, + Positive Statement do you?

Tegenwoordige / verleden tijd Eerste deel van de zin tegenwoordige tijd You know him, Tweede deel tegenwoordige tijd Don’t you? Eerste deel van de zin verleden tijd You finished it, You have finished it, Tweede deel verleden tijd didn’t you? Haven’t you?

Werkwoorden Do, Be, Can, Will, Must and Should  + not Do not – Don’t Is not – Isn’t Can not – Can’t Will not – Won’t Must not - Mustn’t Should not – Shouldn’t

Overige werkwoorden You know him, don’t you? She noticed you, didn’t she? They called me, didn’t they? Krijgen: do / don’t / did / didn’t

Voorbeelden: You don’t like to study, ________? He does know that, ____________? She is still sleeping, _________?

Opdrachten She is still sleeping, ___________? He went to school, ___________? We must lock the doors, _________? You walked to school, _________? You know the answer, __________? They _________ go there, did they? She _________ like to go to school, does she?

She is still sleeping, isn’t she? He went to school, didn’t he? We must lock the doors, musn’t we? You walked to school, didn’t you? You know the answer, don’t you? They didn’t go there, did they? She doesn’t like to go to school, does she?

Now Try to make five sentences yourself, using Tag Questions. Use: Do, Be, Can, Will and Must