Dorpen in verandering, een andere visie Frans Thissen Universiteit van Amsterdam Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies
Nisse, een dorp in verandering 1979 1955 2012 Ik mocht afgelopen jaar met twee jonge mensen een korte documentaire maken over één dorp, een dorp in Zeeland. Het dorp Nisse, in de zak van Zuid-Beveland dicht bij Goes. Een mooi dorp, een sociaal vitaal dorp. En een dorp waar reeds tweemaal eerder een film over was gemaakt. In 1955 maakte de Nederlandse Onderwijs Film er een korte film die de kinderen in de stad moest tonen hoe het leven in een dorp was. Het dorp met 500 inwoners was in veel opzichten volstrekt autonoom: het was een zelfstandige gemeente, men was voor het bestaan aangewezen op de plaatselijke landbouw, en rond het dorpsplein lagen toen nog 15 winkeltjes, waaronder op zeker moment drie bakkers, een café en een school. In 1979 maakten twee jonge cineasten op basis van de film van 1955 een nieuwe film over Nisse en zij lieten de veranderingen zien in het dorp dat inmiddels was opgegaan in de plattelandsgemeente Borsele met in totaal vijftien dorpen. Van de 15 winkeltjes was er nog maar een over, de kleermaker en ook die ging sluiten. Het café was verdwenen, het schooltje was er nog. Er was nieuwbouw in het dorp, maar ondanks de nieuwbouw was het aantal inwoners nog steeds ongeveer 500. Er waren ook nieuwe bewoners, van buiten, die afkwamen op de monumentale gebouwen en de grote tuinen die het dorp rijk was: boerderijen, het oude café, de pastorie. Toch was het overheersende beeld dat er in die 25 jaar veel verloren was gegaan. In 2012 kwamen we er terug en ook wij gebruikte de films van 1955 en 1979 om een film te maken over het huidige Nisse, een mooi woondorp met nog steeds 500 inwoners, ondanks opnieuw enige nieuwbouw. Aan het dorpsplein was een bakkerij teruggekomen, maar wel een bijzondere, een werkplaats voor verstandelijk gehandicapten. Met theetuin voor de langskomende toerist. En er was een dorpshuis gekomen waarin diverse kleinschalige voorzieningen. En het dorp was nog mooier geworden. Veel voorheen kleine en simpele woningen waren vergroot en “vermooid”. Het beeld van verlies was definitief een beeld van verandering. Dorpen in verandering, een andere visie
Verandering en Onzekerheid Geert Mak (1996): “hoe langer ik in het dorp verbleef, des te meer besefte ik dat het eigenlijk allemaal nog moest beginnen. Alleen: niemand wist wát moest beginnen, en waarheen het ging” Geert Mak beschreef in zijn inmiddels beroemde boek over Jorwerd over de veranderingen in dorpen ook vooral als verlies. Als de ‘Grote Neergang’, het verdwijnen van de boerencultuur, het verdwijnen van voorzieningen door de schaalvergroting in de samenleving. Maar hij schetst geen perspectief voor de toekomst. Hij verzucht aan het eind van zijn boek “hoe langer ik in het dorp verbleef, des te meer besefte ik dat het eigenlijk allemaal nog moest beginnen. Alleen: niemand wist wát moest beginnen, en waarheen het ging”. Dorpen in verandering, een andere visie
Dorpen in verandering, een andere visie Opzet Begrippen: leefbaarheid, sociale vitaliteit, sociale infrastructuur Territoriale binding en schaalveranderingen Van autonome dorpen naar woondorpen Ontwikkeling van dorpen in de Westhoek Sociale vitaliteit in dorpen van Vlaams Brabant Wat is nodig voor een leefbaar en sociaal vitaal dorp De positie van de gemeente In mijn inleiding vanmiddag wil ik aandacht besteden aan een aantal te duiden begrippen die vooral door bewoners en bestuurders worden gebruikt, wat langer stil staan bij de meer wetenschappelijk gedocumenteerde begrippen territoriale binding en schaalverandering. Dat mondt uit in de stellingname dat dorpen in Nederland en Vlaanderen zich van relatief autonome dorpen ontwikkelen tot dorpen die primair een woonfunctie binnen een ruimer verband hebben. De bruikbaarheid van die benadering wil ik illustreren aan de bevindingen van twee onderzoeken die ik in Vlaanderen mocht uitvoeren, in 1997 in de Vlaamse Westhoek en een onderzoek naar de rol van sociaal-culturele verenigingen in enkele dorpen in Vlaams Brabant in 2010. Bij wijze van conclusie zal ik aangeven wat naar mijn mening nodig is voor een leefbaar en sociaal vitaal dorp en bovendien schetsen wat daarbij de positie van de gemeente is. Dorpen in verandering, een andere visie
Leefbaarheid en Sociale Vitaliteit Leefbaarheid: oordeel van bewoners over hun omgeving (wordt de omgeving door bewoners als passend ervaren) Sociale vitaliteit: inspanningen en initiatieven van bewoners gericht op hun omgeving Traditionele sociale vitaliteit: meedoen en/of trekker zijn Vernieuwende sociale vitaliteit: Openstaan voor en een bijdrage leveren aan verandering Bewoners Omgeving Leefbaarheid en sociale vitaliteit. Niet de eenvoudigste begrippen voor onderzoekers maar bewoners en bestuurders schuiven ze regelmatig naar voren. Het gaat steeds om de relatie tussen bewoners en omgeving. > Bij leefbaarheid gaat het uiteindelijk om het oordeel van de bewoners over hun leefomgeving. De omgeving is leefbaar als deze door bewoners als passend wordt ervaren. > Maar bewoners zijn niet alleen consumenten of slachtoffers van hun omgeving. Zij zijn altijd ook ‘active agents’: zij geven hun omgeving ook vorm. En daarover gaat het begrip sociale vitaliteit. Het gaat om de inspanningen en de initiatieven van bewoners gericht op de kwaliteit van de leefomgeving. > Het is overigens goed om daarbij een nader onderscheid te maken. Tussen traditionele sociale vitaliteit, waarbij het er omgaat of bewoners participeren en of er in het dorp voldoende trekkers zijn. En vernieuwende sociale vitaliteit: staan dorpsbewoners voldoende open voor veranderingen in hun leefomgeving en leveren zij aan die veranderingen ook zelf een bijdrage. Dorpen in verandering, een andere visie
Sociale infrastructuur van dorpen Voorzieningen Verenigingen In het lokale debat in dorpen gaat het vaak om voorzieningen, de winkel, een school, een verenigingsgebouw, sportvoorzieningen. Dat is een te smalle benadering. Ik spreek liever over de sociale infrastructuur van een dorp. Die bestaan uit de voorzieningen, maar ook uit de verenigingen in het dorp en de in het dorp georganiseerde activiteiten. Voor de hele sociale infrastructuur geldt dat je ze als voorwaarde voor de dorpssamenleving kan zien, maar ook als het resultaat van het handelen van de bewoners. In een onderzoek naar dorpshuizen in een groot aantal Friese dorpen trokken we dan ook de conclusie dat een dorpshuis niet alleen voor bewoners is, maar ook en vooral van bewoners is. De aanwezigheid van een dorpshuis is dus allereerst het resultaat van een sociaal vitale dorpsgemeenschap en pas in de tweede plaats een voorwaarde voor een positief ervaren leefbaarheid. Activiteiten Dorpen in verandering, een andere visie
De veranderende relatie met de omgeving Territoriale binding: Schaalveranderingen: Economische binding (werk) Functionele binding (voorzieningen) Sociale binding (familie en vrienden) Culturele binding (identiteit) Politieke binding (zeggenschap) Schaalvergroting Lokaal ‘verlies’ van werk en voorzieningen Toename van ruimtelijke keuzevrijheid door automobiliteit Lokale winst in dorpen (recreatie, zorg) Schaalverkleining Toenemend belang van woning(en) en recreatie Van Dorpsbinding naar Lokaal bewustzijn De afgelopen halve eeuw is de relatie tussen bewoner en omgeving ingrijpend veranderd. Sociaal geografen hebben die veranderingen geduid met de begrippen binding en schaal. Vanuit een ruimtelijk gezichtspunt is het goed om verschillende soorten van territoriale binding te onderscheiden. Tineke Lupi heeft in Nederland deze begrippen helder op een rij gezet. Ik volsta hier met twee constateringen: ten eerste dat door groeiende mobiliteit en welvaart en door individualisering, de economische, functionele en sociale binding zich hebben verruimd van het dorp (en de buurt) tot een wijdere regio, een regio die in het algemeen een stedelijk centrum bevat. Tegelijkertijd heeft de culturele en politieke binding van bewoners, voor zover die territoriaal bleef, zich meer beperkt tot de eigen woning en het woondomein: de omgeving van de woning die zintuigelijk vanuit de woning kan worden waargenomen. Schaalvergroting is in de afgelopen halve eeuw van groot belang geweest en vanuit het dorp bezien heeft dat verlies van werkgelegenheid en voorzieningen opgeleverd. Tegelijkertijd moeten we constateren dat ook dorpsbewoners meer mogelijkheden hebben gekregen om naar een groter aantal en naar kwaliteit betere voorzieningen en werkgelegenheid te bereiken. De auto en de welvaart speelden daarbij een doorslaggevende rol. De schaalvergroting heeft overigens niet alleen verlies voor dorpen opgeleverd maar ook winst. Binnen een ruimer kader worden dorpen nog steeds ontdekt als geschikte plek om te wonen, te bezoeken voor recreatie en toerisme en, ook zo’n groeisector, voor allerlei vormen van zorg. En er is naast schaalvergroting ook sprake van schaalverkleining, vooral in het culturele en politieke domein. Bewoners zoeken ook in cultureel opzicht naar een woonplek die past en willen daar ook zeggenschap over. Het heeft ook de emotionele band die bewoners hebben met de plek waar ze wonen veranderd. Was men in het verleden vaak op een vanzelfsprekende wijze verbonden met het dorp waar men geboren en getogen was of in elk geval zeer lang had gewoond, er is steeds vaker sprake van dorpstrots of lokaal bewustzijn, waarbij bewoners een emotionele band hebben met de plek waar ze - soms recent - zijn gaan wonen. Dorpen in verandering, een andere visie
Dorpen in verandering, een andere visie Dorpen (en hun bewoners) in verandering Autochtone of autonome dorp Je bent er geboren of opgegroeid, je komt ‘van het dorp’ (leefpaden) Je werkt er en je doet er je boodschappen: je woont ‘op het dorp’ (dagpaden) Traditioneel referentiekader: machtig beeld Woondorp Je bent er gaan wonen om de mooie woning en aangename woonomgeving Voor je sociale contacten en voorzieningen ben je niet afhankelijk van het dorp Opkomend referentiekader Dorpen - en hun bewoners - maken dan ook sinds ongeveer een halve eeuw een continu veranderingsproces door waarbij ze steeds minder autochtoon of autonoom zijn en steeds meer woondorp zijn. Let wel, beide uiterste bestaan niet, maar dorpen maken ontegenzeggelijk allemaal een verandering door waarbij ze steeds minder autonoom dorp worden en steeds meer een woondorp. Karakteristiek voor het autonome dorp is dat er veel bewoners zijn die ‘van het dorp’ zijn en veel bewoners die zoveel als mogelijk ‘op het dorp’ doen. In het woondorp zijn het vooral bewoners die daar op een bepaald moment zijn geen wonen, primair vanwege de aantrekkelijke woning en vanwege de aangename woonomgeving. En het zijn bewoners die voor werk, voorzieningen en sociale contacten zich niet van het dorp afhankelijk voelen. Bij lokale veranderingen spelen in het debat vaak zowel het autonoom dorp als het woondorp een rol. Vooral het autonoom dorp blijkt vaak een machtig beeld te zijn, waartoe niet alleen bewoners maar ook professionals en bestuurders zich laten verleiden. Wat dat betreft hebben dorpen in feite met twee werkelijkheden te maken en met twee daarop gebaseerde referentiekaders van bewoners: het autonome dorp en het woondorp. Dat blijkt ook uit de manier waarop uiteenlopende groepen bewoners de leefbaarheid van hun dorp beoordelen. Naast bewoners die zich daarbij vooral baseren op de in het dorp aanwezige voorzieningen, zijn er steeds meer bewoners die daarbij allereerst kijken naar de woning en de directe woonomgeving. Dorpen in verandering, een andere visie
Leefbaarheid in het autonome dorp Met het referentiekader van het autonome dorp worden in feite oorzakelijke relaties gelegd tussen (1) de ontwikkeling van het aantal inwoners, (2) de ontwikkeling van het aantal voorzieningen en (3) de ontwikkeling van de leefbaarheid. Maar verlies van voorzieningen zoals zich die in veel dorpen al langere tijd voordoet is vooral het resultaat van structurele schaalvergroting en van regionaliserend gedrag van bewoners zelf - zij gaan steeds vaker aan de voorziening in het eigen dorp voorbij !-. En bevolkingdaling in dorpen is nog steeds primair het resultaat van bevolkingsverandering, resulterend in een dalende woningbezetting. Als men dan ook nog de lokale aanwezigheid van voorzieningen als basis ziet voor de ervaren leefbaarheid dan heeft dit model geen ander perspectief dan een afnemende leefbaarheid, een spiraal omlaag. Het uitdragen van dit beeld door bewoners maar soms ook door bestuurders heeft het dorp ten onrechte een zielig imago gegeven. Dorpen in verandering, een andere visie
Leefbaarheid in het woondorp Er is ook een andere visie op de ontwikkeling van leefbaarheid mogelijk en wel vanuit het referentiekader van het woondorp. Daarbij wordt de ontwikkeling van de woonfunctie van dorpen binnen een regionaal kader als de basis gezien voor de ontwikkelingen in het dorp. De ontwikkeling van de woonfunctie (1) vormt dan de belangrijkste achtergrond voor (2) de ontwikkeling van de leefbaarheid ter plaatse, terwijl deze ontwikkeling weer de voedingsbodem kan vormen voor (3) de ontwikkeling van diverse gemeenschapsinitiatieven, initiatieven die een bijdrage leveren aan de sociale infrastructuur van het dorp. Daarbij moet u denken aan zaken als een plaatselijke bibliotheek georganiseerd door vrijwilligers, een dorpskrant, gezamenlijk autovervoer van kinderen van en naar school, een internetsite over het dorp, etc. Deze initiatieven dragen op hun beurt weer bij aan de verdere ontwikkeling van de woonfunctie van het dorp. Opvallend is dat de ontwikkeling van het aantal inwoners in dit referentiekader geen rol speelt. Krimp is pas relevant voor de leefbaarheid als de woonfunctie wordt aangetast. Niet bevolkingsdaling maar omvangrijke leegstand en verloedering van de gebouwde omgeving vormen dan een concreet gevaar voor de ervaren leefbaarheid. Opvallend is ook dat de sociale infrastructuur van dorpen in het schema van positie is veranderd. Was de ontwikkeling van de sociale infrastructuur, de voorzieningen, in het autonome dorp nog een voorwaarde voor de ontwikkeling van de leefbaarheid; in het woondorp is de ontwikkeling van de sociale infrastructuur door gemeenschapsinitiatieven een resultaat van de ontwikkeling van de leefbaarheid. Kort naar een aantal bevindingen van projecten die ik in Vlaanderen mocht uitvoeren. Dorpen in verandering, een andere visie 10
Visie autonome dorp: verlies Ontwikkeling inwonertal: Absolute afname (44) Relatieve afname (20) Relatieve toename (28) Ontwikkeling aantal voorzieningen: Afname (42) Gelijk gebleven (13) Toename (4) Mijn belangrijkste bijdrage aan het onderzoek in 1997 in de Westhoek was dat ik liet zien dat er verschillende visies mogelijk zijn op de ontwikkelingen in dorpen. Die twee visies kunnen worden samengevat in steeds twee kaarten. Enerzijds was er de visie van het autonome dorp waarbij het idee van verlies domineerde. De ontwikkeling van het aantal inwoners en de ontwikkeling van het aantal aanwezige voorzieningen in veel dorpen gaf ook alle aanleiding om over verlies te spreken. Dorpen in verandering, een andere visie
Visie woondorp: verandering Woonkwaliteit: Stagnerend (32) Dynamisch (27) Gemeenschapsinitia-tieven: Afgenomen (1) Gelijk gebleven (38) Toename (20) Maar er is ook een andere visie op de ontwikkeling van de dorpen in de Westhoek mogelijk, de visie op verandering van traditionele, relatief autonome dorpen naar woondorpen. Daarbij gaat het niet om de ontwikkeling van het aantal inwoners maar om de ontwikkeling van de woonfunctie en niet om de ontwikkeling van het aantal voorzieningen maar om de ontwikkeling van initiatieven die bewoners zelf nemen om de woonkwaliteit van hun dorp te verbeteren. Niet dat daarmee alle zorgen over de ontwikkelingen in de dorpen van de Westhoek waren verdwenen. Er zijn immers dorpen in de Westhoek waar de woonfunctie stagneert. En vooral in een aantal dorpen langs de grens met Frankrijk en de taalgrens blijkt die stagnatie hardnekkig. Maar door het onderzoek werd duidelijk dat het vooral consumptieve functies - het wonen, en toerisme en recreatie - zijn die een groot aantal Westhoek dorpen een perspectief geven. Deze dorpen ontwikkelen zich door allerlei kwaliteiten tot een gezochte plek om te wonen of te recreëren. Dorpen waar bewoners ook initiatieven willen nemen om de kwaliteit van de leefomgeving in hun dorp te verbeteren. Dorpen in verandering, een andere visie
Sociale vitaliteit in dorpen Kortenaken-kern + Autonoom dorp Minder succesvol woondorp Succesvol woondorp Relegem Berg - Mijn verwachting is dat in relatief autonome dorpen, waar nog sprake is van een sterke lokale territoriale binding, waar bewoners nog ‘van het dorp’ zijn en relatief veel ‘op het dorp’ doen, sprake zal zijn van een vaak vanzelfsprekende maar betrekkelijk traditionele sociale vitaliteit. In dorpen waar die lokale territoriale binding is afgenomen, in relatieve woondorpen, is die sociale vitaliteit dan ook niet meer zo vanzelfsprekend. De verwachting is dat er succesvolle woondorpen zijn, waar de afname van lokale territoriale binding niet heeft geleid tot een afname van sociale vitaliteit of zich juist nieuwe vormen van sociale vitaliteit hebben ontwikkeld. Daarnaast zullen er ook minder succesvolle woondorpen zijn, dorpen waar de sociale vitaliteit is afgenomen in samenhang met een afname van de lokale territoriale binding. In Kortenaken-dorp is nog steeds sprake van een sterke lokale territoriale binding. Dat hangt uiteraard ook samen met de omvang en de ligging van het dorp en met de bevolkingssamenstelling. Ik veronderstel dat deze sterke lokale binding zich ook voordoet in het economisch-functionele en sociale domein. Opvallend is dat Relegem ondanks die zwakkere lokale territoriale binding toch een sterke sociale vitaliteit laat zien. Daarmee benadert Relegem het meest een succesvol woondorp. De afname van de lokale territoriale binding in Berg lijkt aanleiding te zijn voor een zeker verlies aan sociale vitaliteit. Langdorp heeft daar mogelijk ook mee te maken, maar dit dorp is in vergelijking nog relatief autonoom. Beiden lijken het beste te passen bij het type ‘minder succesvol woondorp’ + - Dorpen in verandering, een andere visie
Wat is nodig voor een leefbaar en sociaal vitaal dorp? Kwaliteit van de woonfunctie (woning en directe woonomgeving) Ontmoetingsplekken die zich kenmerken door ‘openheid’ naar alle bewoners Sociaal kapitaal: bewoners met grote sociale netwerken die kunnen binden maar ook bruggen kunnen en willen bouwen Actieve oriëntatie van bewoners op de veranderende identiteit van hun dorp: “vertellen van verhalen” Het dorpse woonmilieu moet dan wel aan vier voorwaarden voldoen: allereerst moet de woonkwaliteit op orde zijn, dat is de basis. Het dorp moet een ontmoetingsfunctie hebben, of beter geformuleerd dorpsbewoners moeten de kans krijgen een ontmoetingsplek te creëren, binnen én buiten, die open is voor alle bewoners, een ruimte die een third place is. Het dorp zal over voldoende sociaal kapitaal moeten beschikken. Er moeten bewoners zijn met grote sociale netwerken en een open houding die in staat zijn om te binden en bruggen te bouwen. En tenslotte moeten dorpsbewoners zich actief kunnen oriënteren op de verandering van identiteit waarmee hun dorp te maken heeft. Daarvoor moeten zij worden betrokken bij het vertellen van verhalen over hun dorp; verhalen over wat verloren ging, wat behouden bleef en zich recent ontwikkelde en welke nieuwe mogelijkheden er voor het dorp als plek en lokale samenleving zijn. Dorpen in verandering, een andere visie
De positie van de gemeente Lokale hefbomen: wonen (recreatie), zorg en welzijn Slingerbewegingen in bestuur en beleid: Centralisatie – Decentralisatie Efficiency – Rechtvaardigheid De rol van de gemeente: Verschil maken: Het ene dorp is het andere niet Succesvolle en kwetsbare bewoners Communicatie en Lef Gevaar van ‘achteruitkijkspiegel’ politiek De wet van Roosevelt Dorpen in verandering, een andere visie
Dorpen in verandering, een andere visie Frans Thissen Universiteit van Amsterdam Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies