Opdracht 1 holle spiegel voorwerp beeld 1. Straal || aan hoofdas spiegelt door brandpunt F 2. Straal door O spiegelt door met dezelfde 3. Straal door F spiegelt || aan hoofdas 4. Het beeld is reëel, omgekeerd 5. De vergroting is: 6. N is kleiner dan 1: het beeld is verkleind
Opdracht 2 holle spiegel voorwerp beeld 1. Straal || aan hoofdas spiegelt door brandpunt F 2. Straal door O spiegelt door met dezelfde 3. Straal door F spiegelt || aan hoofdas 4. Het beeld is reëel, omgekeerd 5. De vergroting is: 6. N = 1,0: het beeld is precies even groot als het voorwerp
Opdracht 3 holle spiegel voorwerp beeld 1. Straal || aan hoofdas spiegelt door brandpunt F 2. Straal door O spiegelt door met dezelfde 3. Straal door F spiegelt || aan hoofdas 4. Het beeld is reëel, omgekeerd 5. De vergroting is: 6. N > 1,0: het beeld vergroot
Opdracht 4 holle spiegel voorwerp 1. Straal || aan hoofdas spiegelt door brandpunt F 2. Straal door O spiegelt door met dezelfde 3. Straal door F: kun je niet trekken 4. Gespiegelde stralen snijden niet: er is geen beeld
Opdracht 5 holle spiegel voorwerp beeld 1. Straal || aan hoofdas spiegelt door brandpunt F 2. Straal door O spiegelt door met dezelfde 3. Straal door F spiegelt || aan hoofdas 4. Het beeld is virtueel, rechtopstaand 5. De vergroting is: 6. N > 1,0: het beeld vergroot