De Tien Tijdvakken Prehistorie (tot 3000 voor Christus) jagers en boeren (tot 3000 vC) Oudheid (3000 vC tot 500 nC) grieken en romeinen (3000 vC tot 500 nC) Middeleeuwen (500-1500) monniken en ridders (500-1000) steden en staten (1000-1500) Nieuwe of Vroegmoderne Tijd (1500-1800) ontdekkers en hervormers (1500-1600) regenten en vorsten (1600-1700) pruiken en revoluties (1700-1800) Nieuwste of Moderne Tijd (1800-nu) burgers en stoommachines (1800-1900) Wereldoorlogen (1900-1950) TV & Computer (1950-nu)
Jagers en Boeren Dit tijdperk gaat over de eerste jagers en het ontstaan van de landbouw. Kenmerken De levenswijze van jagers en verzamelaars Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
Jagers en Boeren Kenmerken De levenswijze van jagers en verzamelaars Mensen leven van voedsel in de natuur, trekken rond in kleine groepen (nomaden), waarbij hun verblijfsduur afhankelijk is van de aanwezigheid van voldoende voedsel. Onze kennis van de leefwijze is beperkt omdat alleen spaarzame stoffelijke sporen (archeologische bronnen) bewaard zijn gebleven.
Jagers en Boeren Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen Door uitvinding van landbouw en veeteelt gaat men zelf voedsel verbouwen ( nieuwe steentijd >Neolithische revolutie). Mensen wonen op vaste plekken en er ontstaan dorpen en later steden. Daardoor zijn ook meer overblijfselen bewaard gebleven voor archeologen en weten we meer over de cultuur (leefwijze, technieken, religie, begrafenisrituelen, enz.) van deze gemeenschappen
Jagers en Boeren Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen Met het ontstaan van stedelijke samenleving eindigt de prehistorie. Men gaat het schrift gebruiken. Eerste voorbeelden zien we in het Midden-Oosten (Mesopotamië, Egypte). Irrigatielandbouw zorgt voor overproductie, waardoor steden kunnen ontstaan. In stadstaten ontstaat een hiërarchische samenleving (sociale verschillen) waarin handel en specialisatie (priesters, ambachten, leger- en bestuursfuncties,) aan betekenis toenemen.
Grieken en Romeinen Dit tijdvak gaat over de Grieken en Romeinen, twee hoogontwikkelde beschavingen Kenmerken De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten
Grieken en Romeinen De ontwikkeling van wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat Vanaf 6e eeuw v.C. gaan Grieken anders denken over mythen en godenverhalen. Men gaat zoeken naar natuurlijke verklaringen > begin wetenschappelijk denken (gezondheid, artsen, atomen, omtrek aarde, enz) Ook nadenken over politiek. Wat is de beste vorm van bestuur? Democratie, aristocratie of toch monarchie? Voorbeeld Athene: beslissen in volksvergadering (democratie). Burgers moeten dus actief meedoen. Sofisten reizen rond om burgers te leren debatteren.
Grieken en Romeinen De klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur De vormentaal vinden we vooral in de Griekse beeldhouwkunst (ideaaltype) en de architectuur (openbare gebouwen met o.a. zuilen en timpanen). Deze vormen worden door de Romeinen geïmiteerd en aangevuld (b.v. boog- en koepelvorm). Deze vormentaal wordt ook in latere tijden veelvuldig toegepast. Vandaar de benaming “klassieke vormgeving”.
Grieken en Romeinen De groei van het Romeinse imperium waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde Door toedoen van o.a. Alexander de Grote verspreidt de Griekse cultuur zich ver buiten Griekenland over Midden Oosten en Azië (Hellenisme). Met de uitbreiding van het Romeinse Rijk (Imperium Romanum) komen ook Europese volken (Germanen) in contact met de Grieks-Romeinse cultuur. Het overnemen van deze cultuur heet romanisering. Romanisering is meer dan het overnemen van de vormentaal. Het gaat ook om Romeinse gebruiken, taal, bestuursvormen en rechtspraak.
Grieken en Romeinen De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa Natuurlijk zijn de Romeinen in de contacten met andere volkeren en de romanisering de dominante partij. Toch is sprake van wederzijdse beïnvloeding. Germanen worden opgenomen in het Romeinse leger en het bestuur. In de laatste eeuwen (300-500 na C.) wordt de invloed van Germaanse volken steeds groter en uiteindelijk gaat het West-Romeinse Rijk ten onder met de Volksverhuizingen. Het Oost-Romeinse Rijk blijft nog vele eeuwen bestaan onder de naam Byzantium (hoofdstad Constantinopel)
Grieken en Romeinen De ontwikkeling van het jodendom en het christendom als de eerste monotheïstische godsdiensten Het jodendom is de oudste monotheïstische godsdienst. Verspreid over de antieke wereld ontstaan joodse gemeenschappen door de Diaspora. In de eerste eeuw na C. ontstaat het christendom uit de joodse godsdienst om zich vervolgens als aparte religie te verspreiden over het Romeinse Rijk. Het monotheïsme behoort tot de uitzonderingen in de overwegend polytheïstische antieke wereld. In de laat Romeinse tijd komt het Christendom tot grote bloei ondanks vervolgingen en wordt in de 5e eeuw zelfs staatsgodsdienst.
Monniken en Ridders Kenmerken Dit tijdperk gaat over de tijd van monniken en ridders (500-1000, vroege middeleeuwen) Kenmerken De verspreiding van het christendom in geheel Europa Het ontstaan en de verspreiding van de islam De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur
Monniken en Ridders De verspreiding van het christendom in geheel Europa Ondanks de val van het West-Romeinse Rijk en de Volksverhuizingen behoudt de christelijke kerk steunpunten in voormalige Romeinse steden en al bestaande kloosters. De kerk ziet zich als bewaarder van de antieke erfenis. Doordat Germaanse vorsten, zoals de Frankische koning Clovis, zich bekeren tot het christendom kan de kerk een macht van betekenis worden in de nieuwe politieke en sociale verhoudingen. De paus stuurt missionarissen op pad om grote delen van Europa te kerstenen. De band tussen kerk en bestuur is sterk, men had elkaar nodig om posities te versterken. Uiteindelijk ontstaat hieruit een Europees- christelijke cultuur.
Monniken en Ridders Het ontstaan en de verspreiding van de islam In de 7e eeuw ontstaat door het optreden van de profeet Mohammed vanuit Mekka een nieuwe monotheïstische godsdienst. De Islam verspreidt zich in korte tijd over Noord Afrika tot in Spanje. Van hieruit ontstaan contacten met Europa. Naast handelscontact vindt ook overdracht van kennis plaats. Behalve Arabische wetenschap ( die duidelijk voorliep op Europese wetenschap) behoort hier ook toe kennis uit de antieke wereld die in Europa (m.u.v. Byzantium) verloren was gegaan. Beide godsdiensten zien elkaar wel als concurrenten, waardoor regelmatig gewelddadige conflicten ontstaan, zoals bijvoorbeeld blijkt in de slag bij Poitiers, waarna moslims afzien van verdere veroveringen in Europa. In de late middeleeuwen verdrijven christelijke legers de moslims ook uit Spanje (Reconquesta)
Monniken en Ridders De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid Met de val van het Romeinse Rijk verdwijnt het centrale bestuur en steden verliezen een grot deel van hun bevolking. Daarmee loopt ook de handel sterk terug. De geldeconomie verdwijnt en hier voor in de plaats komt ruilhandel. Boeren werken als horigen op landgoederen (hofstelsel) en produceren voornamelijk voor eigen gebruik (autarkie). Boeren werken voor hun heer en geven hun vrijheid op in ruil voor bescherming.
Monniken en Ridders Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur De val van het West Romeinse Rijk en de Volksverhuizingen zorgen voor flink wat chaos. Germaanse stammen zoals de Franken vestigen zich in het voormalige Romeinse Rijk. Vorsten (krijgsheren) proberen controle over hun gebied te krijgen. Dit doen ze door mensen (edelen) aan zich te binden door een eed van trouw. In ruil daarvoor kreeg de betrokkene een kleiner gebied in leen. Dit middeleeuwse bestuurssysteem noemen we het “feodale stelsel” (feodalisme). Ook belangrijke ambten kunnen in leen worden gegeven aan zogenaamde vazallen★. Onder sterke vorsten zoals Karel de Grote werkt dit systeem prima, maar onder zwakke vorsten proberen leenmannen hun macht te vergroten en in veel gevallen wordt het leen zelfs erfelijk. ★ De begrippen vazal en leenman worden vaak als synoniem gebruikt
Steden en Staten Dit tijdperk gaat over de tijd van de eerste steden en het ontstaan van staten ( Hoge en late middeleeuwen, 1000 – 1500) Kenmerken - De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving - De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden - Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben - De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten - Het begin van staatsvorming en centralisatie
Steden en Staten - De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving In de 11e en 12e groeit de bevolking door stijging van de voedselproductie (o.a. door ontginningen en verbeterde landbouwtechnieken). Mensen gaan weer in steden wonen en werken daar als handelaar of ambachtsman. Deze verstedelijking zien we vooral in West en Zuid Europa. Tussen deze gebieden komen handelsstromen op gang (jaarmarkten). Eerst over land, maar ook over zee. Tussen stad en platteland worden veel goederen uitgewisseld. Met de handel komt ook de geldeconomie weer op gang. Tussen steden ontstaan handelsnetwerken zoals de Hanze (N.W. Europa), waarin o.a. Brugge een belangrijke rol speelt. Noord Italiaanse steden leveren specerijen aan vanuit hun contacten met de Arabische wereld.
Steden en Staten - De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden De opkomende steden oefenen grote aantrekkingskracht uit op het platteland. Boeren verhuizen naar de stad om zo de onvrijheid (horigheid) van het platteland te ontvluchten (‘stadslucht maakt vrij!’). Landheren proberen dit te voorkomen door hun horigen meer vrijheden te geven. De economische bloei van de steden is ook voordelig voor de vorst (belastingopbrengst). In ruil daarvoor ontvangen de steden privileges (stadsrechten) waardoor hun zelfstandigheid nog groter wordt. De invloed van de burgers (kooplieden, ambachtsgilden) wordt sterker en dat gaat een beetje ten koste van de invloed van de adel. De vorst (koning of graaf) heeft de adel ook minder nodig, want door de stedelijke belastingen kan deze nu ambtenaren aanstellen en soldaten huren (huurlegers). In enkele gevallen worden de steden zo machtig dat er conflicten ontstaan tussen vorst en stad (Vlaanderen, Guldensporenslag)
Steden en Staten - Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben Volgens de paus is de ziel belangrijker dan het lichaam en dus staat de geestelijke macht boven de wereldlijke macht. Dit streven naar de hoogste macht (primaat) brengt de paus in conflict met de patriarch, hoofd van de christelijke kerk van Byzantium. Dit heeft tot gevolg het zogenaamde Oosters Schisma (1054). Maar ook vorsten in West Europa zijn het niet eens met de paus. Bisschoppen krijgen niet alleen geestelijke macht over hun bisdom, maar ontvangen van koning of keizer ook een leen om te besturen. Op die manier voorkomt de vorst dat het leen erfelijk wordt, zoals bij “gewone” leenmannen.. Over het benoemingsrecht van bisschoppen ( de “investituur” ) ontstaat flinke ruzie tussen paus en vorst. Dit heet “investituurstrijd”, De investituurstrijd eindigt met het Concordaat van Worms in 1122. Een duidelijk uitslag was er niet; koningen blijven zich bemoeien met bisschoppelijke benoemingen en pausen blijven zich bezig houden met wereldlijke zaken.
Steden en Staten - De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten Na een verzoek van de Byzantijnse keizer roept paus Urbanus II in 1095 de christenen in Europa op om Jeruzalem (Palestina) te bevrijden van de moslims. Veel ridders en koningen luisteren naar deze oproep en trekken met grote legers naar Jeruzalem. De eerste kruistocht is een succes voor de kruisvaarders (met vreselijke moordpartijen op moslims en joden). Paus Urbanus wil niet alleen de pelgrims beschermen, maar ook de eenheid met de Oosterse Kerk herstellen. Dat laatste is nooit gelukt. Nadat de moslims Jeruzalem weer hadden heroverd, worden meerdere kruistochten vanuit Europa georganiseerd. Echter zonder succes. Hoewel de contacten tussen christenen en moslims vaak vijandig zijn, vinden ook vreedzame uitwisselingen plaats ( geschriften van de oude Grieken, wetenschappelijke kennis en handel in o.a. specerijen) Wel succesvol is de poging om de moslims uit Spanje te verdrijven. In 1492★ wordt deze Reconquesta voltooid. ★ In dat zelfde jaar ontdekt Columbus Amerika
Steden en Staten - Het begin van staatsvorming en centralisatie In de 14e en 15e eeuw proberen koningen aaneengesloten grondgebieden te verkrijgen met een sterk centraal bestuur vanuit een hoofdstad. Bij deze centralisatie maken vorsten steeds meer gebruik van geschoolde ambtenaren voor het bestuur en streven ze naar meer eenheid in rechtspraak en belastinginning (uniformering). Regelmatig komen vorsten door deze politiek in conflict met regionale machten zoals steden en adel die vast houden aan hun privileges (particularisme). Daarnaast geraken koningen bij deze gebiedsuitbreiding ook in oorlog met elkaar. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de honderdjarige oorlog tussen Engeland en Frankrijk. De staatsvorming in Europa ontwikkelt zich in verschillende richtingen. Soms met steeds grotere macht van de koning (absolutisme), soms naar meer democratische staatsvormen, zoals in Engeland (monarchie met parlement).