When to use “the” Unit 4 studybox 2
I won’t be able to meet up tomorrow I won’t be able to meet up tomorrow. I have to go to … school I won’t be able to meet up tomorrow. I have to go to X school … school my mother attended burnt down in 2001 The school my mother attended burnt down in 2001 I’m visiting my grandmother, who is in … hospital I’m visiting my grandmother, who is in X hospital
Wel of geen the ? X = Het gaat over een zelfstandig naamwoord in het algemeen The = Het gaat over iets specifieks
Voorbeelden Seizoenen It’s always cold in winter. The summer of 2018 was extremely hot. Er wordt specifiek verwezen naar 1 zomer Publieke instellingen He had to go to hospital. Het gaat om de functie van het ziekenhuis, hij heeft hulp nodig. Het maakt niet uit welk ziekenhuis dit is. That is the school my brother went to. Er wordt verwezen naar 1 specifieke school.
Voorbeelden Maaltijden I will see you at breakfast. Remember the dinner we had at Denny’s last week? Er wordt verwezen naar een speficiek avondeten.
Geen “the” Straten, parken, pleinen , vliegvelden, havens met een naam We always go to Hyde Park and Trafalgar square. Een park en plein met een naam. Do you want to go to the park tomorrow? Dressed in… She is dressed in white Transportation I always go to school by bus