Intertemporele ruil gezinnen Hoofdstuk 9 Intertemporele ruil gezinnen
Intertemporele ruil gezinnen Intertemporele ruil = Ruilen over de tijd Hoofdvraag: Op welke manier worden in gezinnen beslissingen genomen die de toekomstige bestedingsmogelijkheden beïnvloeden?
9.1 Jong geleerd, oud gedaan Welk economisch gedrag vertonen mensen in hun verschillende levensfasen? Welke levensfasen zijn er? Kind = ouders zorgen voor je Student = ouders/overheid & baantje zorgen voor je Familie = je zorgt voor jezelf en voor je kinderen Empty nest = de kinderen vliegen uit Gepensioneerd = de overheid en je vermogen zorgen voor je
Ruilen over de tijd Sparen: het uitstellen van consumptie Het gespaarde geef je later uit Lenen: het naar voren halen van consumptie Nu consumeren, later betalen Sparen en lenen is dus het verplaatsen van geld in de tijd
Levensfasen, inkomen en vermogen
Rente, sparen en lenen Als je bij een bank spaart, ontvang je rente over je spaargeld Als je leent, betaal je rente over je schuld Maar moet je ook aflossen: je schuld terugbetalen Rente is de prijs van geld
Vermogen, stroom- en voorraadgrootheden Vermogen: het verschil tussen je bezittingen en je schulden (je kunt een negatief vermogen hebben) Stroomgrootheid: grootheid die in de tijd gemeten wordt Inkomen: ontvang je over een periode Consumptie: wat je consumeert gedurende een periode Voorraadgrootheid: grootheid die op een bepaald moment gemeten wordt Schuld: hoeveel schuld heb je op 1 januari 2019 Bezit: hoeveel staat er op je bankrekening op 31 december 2019 Ω paragraaf 9.1
9.2 Werken of studeren Investeren in jezelf Soorten kapitaal Fysiek kapitaal: machines, gebouwen, transportmiddelen Menselijk kapitaal: het geheel aan opleidingen en werkervaring Sociaal kapitaal: intermenselijke verhoudingen en netwerken die waardevol zijn voor jezelf en de economie Investeren in jezelf door studie Vergroten van je kennis Verbeteren van je vaardigheden Ontplooiing Meer kansen op de arbeidsmarkt Meer kans op een hoger inkomen
Studeren Nadeel studeren: Scholing blijft nodig Je offert inkomen op Meteen gaan werken levert inkomen op; door studeren zie je daar van af Studeren zelf kost geld Scholing blijft nodig Door verbeterde productietechnieken = bijscholing Door nieuwe productietechnieken = herscholing Doordat je werk verdwijnt = omscholing
Onderwijs en economische ontwikkeling Scholing is belangrijk: Voor je persoonlijke ontwikkeling Voor de economische ontwikkeling in een land Goed geschoolde beroepsbevolking = Hoge kwaliteit werkenden Voordelen goede scholing: Productie van hoogwaardige producten Je begrijpt de veranderingen in de samenleving beter Hoge arbeidsproductiviteit: → lage loonkosten per eenheid product → lagere verkoopprijzen → betere internationale concurrentiepositie → meer productie
Overheidsbemoeienis Goede scholing zorgt dus voor een goede economische ontwikkeling Daarom bemoeit de NL overheid zich ermee Leerplicht tot je 16e Kwalificatieplicht tot je 18e Gekwalificeerd bij: minstens mbo 2, havo- of vwo-niveau Studiefinanciering via DUO Leenstelsel Ω paragraaf 9.2
9.3 Sparen en lenen Sparen en rente Sparen is het uitstellen van bestedingen Bij sparen ontvang je rente van de bank Nu extreem weinig: 0,02% = 2 cent op € 100!! Rente – ook wel interest genoemd – is de vergoeding die de bank betaald voor het ter beschikking stellen van spaargeld Het spaargeld gebruikt de bank om leningen te verstrekken Maar banken kunnen nu bij de ECB geld lenen tegen 0% rente Ze hebben ons spaargeld dus niet nodig, dus een heel lage rentevergoeding
Enkelvoudige rente Bij enkelvoudige rente blijft je spaarbedrag steeds gelijk De rente wordt op je betaalrekening gestort Stel: je hebt € 10.000 op je spaarrekening staan De rente is 2,5% Jaarlijkse rente op je betaalrekening: € 10.000 / 100 x 2,5 = € 250 Het bedrag op je spaarrekening blijft € 10.000
Samengestelde rente Bij samengestelde rente wordt je spaarbedrag steeds verhoogd met de rente De rente wordt op je spaarrekening gestort Stel: je hebt € 10.000 op je spaarrekening staan De rente is 2,5% Het eerste jaar is de bijgeschreven rente op je spaarrekening: € 10.000 / 100 x 2,5 = € 250 Het bedrag op je spaarrekening wordt € 10.250 Het volgende jaar ontvang je rente over € 10.250
Voorbeeld bladzijde 81
Formule samengestelde rente Spaarsaldo na n jaar = eenmalige beginstorting x (1 + p)n p = perunage = percentage / 100 n = het aantal jaren dat men rente ontvangt In het voorbeeld: Spaarsaldo na 3 jaar = € 10.000 x (1 + 0,025)3 = € 10.768,91 Spaarsaldo na 10 jaar = € 10.000 x (1 + 0,025)10 = € 12.800,85
Nominale en reële rente Nominale rente: het rentepercentage dat je van de bank krijgt Reële rente: met hoeveel procent is de koopkracht van je spaargeld verandert De reële rente berekening is een variant op RIC = NIC / PIC x 100 Reële rentepercentage = Indexcijfer nominale rente / indexcijfer inflatie x 100
Voorbeeld reële rente Gegevens: Nominale rente: 2,5% per jaar Inflatie: 1,75% per jaar Indexcijfer reële rente: 102,5 / 101,75 x 100 = 100,737.. Reële rente = 100,737.. – 100 = 0,74% LET OP: Nooit indexcijfers van elkaar aftrekken!!
Hoogte rentepercentage De hoogte van het rentepercentage is afhankelijk van: De looptijd hoe langer het bedrag vastgezet wordt, hoe hoger percentage De grootte van het spaarbedrag hoe groter het bedrag, hoe meer rente De ontwikkeling op de financiële markten: wordt er meer gespaard dan de banken nodig hebben (voor leningen) dan daalt de rente en andersom
Depositogarantieregeling Gaat een bank failliet dan wordt maximaal € 100.000 per rekeninghouder per bank uitbetaald Dat is gegarandeerd door DNB Banken storten hiervoor in een speciaal DGS-fonds
Lenen en rente Lenen is het verplaatsen van inkomsten uit de toekomst naar vandaag Een lening moet terugbetaald worden: dat heet aflossen Plus je moet rente betalen Bovenop de rente komen nog kosten Rente + kosten zorgen voor het effectieve rentepercentage Alle leningen worden geregistreerd bij het BKR
Consumptieve leningen (zonder onderpand) Rekening-courantkrediet Roodstaan bij de bank Persoonlijke lening Een bedrag lenen en in vaste termijnen terugbetalen Doorlopend krediet Soort roodstaan tegen een variabele rente Wat afgelost is mag weer geleend worden Koop op afbetaling Aanbetaling + vaste termijnbetalingen: je bent meteen eigenaar Huurkoop Aanbetaling + vaste termijnbetalingen : je bent pas eigenaar als alles betaald is Ω paragraaf 9.3
9.4 Huren of kopen Als je later een huis wilt, kun je: Huren (geen vermogensopbouw: geen ruilen over de tijd) Sociale huurwoning Maximumhuren Maximale jaarlijkse huurverhoging Eventueel recht op huurtoeslag Wachtlijsten Vrije sector woning: Geen maximumhuren Huurverhoging is vrij Geen recht op huurtoeslag Kopen (vermogensopbouw: ruilen over de tijd)
Kopen van een huis: transactiekosten Kopen/verkopen van een huis is niet zo eenvoudig Hoge transactiekosten in tijd en geld Alles zelf doen (zoeken/adverteren – afspraken maken – bezichtigingen – onderhandelingen – voorlopig koopcontract opstellen: is BINDEND) Makelaar inschakelen: regelt zo nodig alles voor je tegen een vergoeding: de courtage (verstandig bij koop van bestaande woning) Hypotheek regelen Notaris: toetsing wet, inschrijving Kadaster, hypotheek
Kopen van een huis: koopcontract Huis gevonden en eens geworden over de prijs? Voorlopig koopcontract afsluiten Voorlopig koopcontract: Drie dagen bedenktijd: daarna boete (meestal 10%) verschuldigd bij ontbinden Overeengekomen prijs Ontbindende voorwaarden: voorwaarden waarbij de koop niet doorgaat zonder boete Financiering Huisvestigingsvergunning
Kopen van een huis: onroerend goed Een huis is een onroerend goed ook registergoed geheten Onroerend goed: is in een openbaar register vastgelegd, het Kadaster Tot onroerend goed hoort: Fundering, muren, dak en alles wat nagelvast (verankerd aan het huis) is Verwarmingsinstallatie Keukenblok Inbouwkasten De grond en alles wat daaraan vast zit Schuttingen Tuinhuisje
Kopen van een huis: Kadaster Kadaster: openbaar register van alle registergoederen Nagaan: Heeft de koper het huis in eigendom Om hoeveel grond gaat het Rechten bij het huis Recht van overpad
Kopen van een huis: notaris Notaris (speciale jurist) Controleert of de verkoop wettelijk correct is Stelt het definitieve koopcontract op, de Transportacte Transportacte regelt de eigendomsoverdracht van verkoper naar koper Zorgt voor de inschrijving van de transportacte in het Kadaster Na de inschrijving is de koper volgens de wet de nieuwe eigenaar
Kopen van een huis: kosten Makelaarskosten bij inschakelen makelaar Notariskosten Of 2% overdrachtsbelasting bij een bestaande woning Of 21% btw bij nieuwbouw
Kopen van een huis: V.O.N. of K.K. Verkoopprijs is von of kk VON Vrij Op Naam Bij nieuwbouwwoningen Verkoopkosten worden betaald door de VERKOPER KK Kosten koper Bij bestaande woningen Verkoopkosten moeten betaald worden door de KOPER Let op: KK kan – inclusief – een hypotheek aanvragen en bouwkundig advies, wel oplopen tot 7,5% - 10% van de koopprijs
Kopen van een huis: Hypothecaire lening Hypothecaire lening: lening met een registergoed als zekerheid Hypotheeknemer, de bank, mag het registergoed verkopen als je de rente en aflossingen niet meer kunt betalen Is de opbrengst hoger dan de schuld dan ontvang je het meerdere Is de opbrengst lager dan de schuld dan heb je nog een restschuld Dan moet je nog steeds rente en aflossingen betalen
Nationale hypotheekgarantie NHG Bij een hypothecaire lening met NHG staat het Waarborgfonds Eigen Woning garant voor de terugbetaling van het hele hypotheekbedrag aan de bank Bank = hypotheekNEMER Lener = hypotheekGEVER Notaris en hypotheek: Notaris stelt de hypotheekakte op Notaris zorgt voor inschrijving in het hypothekenregister van het Kadaster
Twee soorten hypotheek Lineaire en Annuïteitenhypotheek
Rente hypotheek Rentevaste periode: 5 – 10 – 20 – 30 jaar Hoe langer de periode, hoe hoger het rentepercentage Als de rente laag is kiezen mensen voor een langere rentevaste periode Variabele rente: rente verandert met de marktrente Voordeel bij steeds lagere rente Nadeel bij steeds hogere rente Rente hypotheek is lager dan bij consumptief krediet Zekerheid onderpand Extra zekerheid: overlijdensrisicoverzekering
Eigen huis en belastingen Overheid stimuleert het eigenwoningbezit Bepaalde kosten mag men van het bruto-inkomen aftrekken Notariskosten voor hypotheekakte Kadastrale rechten Betaalde jaarlijkse hypotheekrente Een eigen woning = opbouw vermogen Over dit voordeel moet jaarlijks Eigenwoningforfait betaald worden EWF = percentage van de WOZ-waarde Eigenaar van een huis betaalt OZB, onroerende zaakbelasting, aan de gemeente
Kopen versus huren Ω paragraaf 9.4
9.5 Ouderdomspensioen Stoppen met werken betekent arbeidsinkomen verliezen Daarom is het belangrijk om tijdens je werkzame leven geld opzij te zetten voor na je pensionering Ouderdomspensioen bestaat uit drie pijlers: AOW basispensioen Collectief bedrijfspensioen Vrijwillige pensioenopbouw
Pijler 1: AOW basispensioen – 1 AOW is een volksverzekering Voor iedere inwoner van Nederland Per jaar inwoner = 2% AOW opbouw 50 jaar in Nederland is dus 100% AOW Afhankelijk van het minimumloon Paar krijgt samen het minimumloon Alleenstaande krijgt 70% van het minimumloon
Pijler 1: AOW basispensioen – 2 Uitkeringen AOW worden betaald uit de sociale premies van de werkenden Wat volgende maand uitbetaald wordt aan AOW, wordt deze maand opgehaald bij de werkenden Dit is het OMSLAGstelsel Er is verplichte solidariteit: AOW’ers ontvangen, werkenden betalen
Pijler 1: AOW basispensioen – 3 Problemen: Steeds meer ouderen = vergrijzing Steeds minder werkenden = ontgroening Wordt tegengegaan door de stijging van de pensioenleeftijd
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 1 Aanvullend pensioen (Vrijwel) alle werknemers hebben naast AOW ook via een collectief bedrijfspensioenfonds een aanvullend pensioen Collectief om de beleggingsmogelijkheden te vergroten en het risico te spreiden De werknemer en de werkgever sparen samen volgens het KAPITAALDEKKINGstelsel: een spaarpot
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 2 Premie wordt betaald over de pensioengrondslag Premiegrondslag: het bruto werknemersinkomen min de franchise De franchise is een deel van je bruto inkomen dat niet mee telt: daarvoor krijg je later AOW Pensioenfondsen innen de premies en keren de pensioenen uit
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 3 Pensioenfondsen beleggen de premies in aandelen, obligaties en onroerend goed Doordat hierop rendement behaald wordt, neemt de pensioenreserve toe Zo kunnen de pensioenen geïndexeerd worden
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 4 Indexatie: pensioenen aanpassen aan de inflatie Waardevast: de koopkracht van het pensioen blijft gelijk Pensioenstijgingspercentage gelijk aan de inflatie Welvaartsvast: de koopkracht van de pensioenen stijgt even hard als die van de cao-lonen Kan zowel gunstig als ongunstig zijn
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 6
Pijler 2: Collectief bedrijfspensioen – 7 De dekkingsgraad: de verhouding tussen het opgebouwde vermogen en de toekomstig te betalen pensioenen Een dekkingsgraad van 120% wil zeggen dat tegenover iedere € 100 die het pensioenfonds moet uitbetalen, € 120 aan vermogen is De dekkingsgraad daalt als de beleggingsrendementen tegenvallen of dat er meer aan pensioenen betaald moet worden
Pijler 3: Vrijwillige pensioenopbouw AOW plus bedrijfspensioen vind je te laag Je bent zelfstandige (= geen bedrijfspensioenopbouw) Mogelijkheden Lijfrentesparen: op een geblokkeerde rekening, uitbetaling in termijnen Levensverzekering: wordt uitbetaald als de verzekerde op een bepaald moment nog in leven is, of eerder overlijdt Gewone levensverzekering betaalt het bedrag ineens Lijfrenteverzekering: betaalt uit in termijnen Zelf beleggen Ω paragraaf 9.5