Soms handig om priemgetallen te gebruiken. Breuken Soms handig om priemgetallen te gebruiken.
Een groep is groter dan 1
Priemgetallen Priemgetallen zijn alleen deelbaar door 1 en zichzelf. De eerste tien priemgetallen zijn: 2, 3, 5, 7, 11, 13, 17, 19, 23, 29. Probeer zelf de volgende tien priemgetallen te vinden.
1.4 Breuken Breuken blijven gelijkwaardig door teller en noemer met hetzelfde getal te vermenigvuldigen. 1 2 = 2 4 = 3 6 = 5 10 = 44 88 = 𝑎 2𝑎 Of teller en noemer door hetzelfde getal te delen.
Vereenvoudigen van breuken 168 288 = ? GGD bepalen. 168 ÷2 84 ÷2 42 ÷2 21 ÷3 7 ÷7 1 288 ÷2 144 ÷2 72 ÷2 36 ÷2 18 ÷2 9 ÷3 3 ÷3 1 168 288 = 7 12
Negatief in een breuk − 3 5 = −3 5 = 3 −5 −3 −5 = 3 5 Twee minnen heffen elkaar op:
1.5 Breuken optellen of aftrekken Breuken mag je pas optellen als ze gelijknamig zijn. Dat wil zeggen dat de noemers gelijk zijn. 2 3 + 3 5 = 10 15 + 9 15 = 19 15 =1 4 15 Vereenvoudig je antwoord!
Gelijknamig met KGV 5 12 + 7 18 = 5∙18 12∙18 + 7∙12 18∙12 Dit worden grote getallen. KGV van 12 en 18 is 36. Ontbind 12 en 18 in priemfactoren. 5 12 + 7 18 = 5∙3 12∙3 + 7∙2 18∙2 = 15 36 + 14 36 = 29 36
1.6 Breuken vermenigvuldigen Is makkelijker want de breuken hoeven niet gelijknamig gemaakt te worden. 3 5 × 4 7 = 12 35 Denk aan het vereenvoudigen (indien mogelijk). Helen eerst binnen de breuk zetten.
Breuken delen De helft nemen: 16÷2=8 Kan ook als: 16× 1 2 =8 Maar wat komt er dan uit: 16÷ 1 2 =? Eigenlijk vraag je hoe vaak een half in 16 past en dat is 32 keer.
Delen is omgekeerd vermenigvuldigen 16÷ 2 3 =16× 3 2 = 48 2 =24 4 7 ÷ 2 5 = 4 7 × 5 2 = 20 14 =1 6 14 =1 3 7