Schrijven 2.7 en 2.8 Formuleren en stijl 3.1 Les 4 Schrijven 2.7 en 2.8 Formuleren en stijl 3.1
Schrijven 2.7 - beschouwing In een betoog wil de schrijver zijn publiek overtuigen van zijn standpunt. In een beschouwing is dit anders. Verschillende kanten van een onderwerp komen aan bod. Je krijgt verschillende meningen te lezen, maar de schrijver geeft zijn mening niet. Je krijgt de argumenten en standpunten van de verschillende “kampen” te lezen, waarna je als lezer een eigen afweging kunt maken. Doel: informeren
Schrijven 2.8 - Rapport In een rapport beschrijf je iets wat je hebt onderzocht (bijvoorbeeld: kwaliteit klantenservice, waardering studenten van de kantine, uitgaven studenten, enzovoorts). Je geeft oplossingen voor een probleem of antwoord op een vraag. Eindigt met een conclusie waarin je een oplossing beschrijft, aanbevelingen doet of voor- en nadelen op een rij zet.
De opbouw van een rapport Rapporten hebben vaak de volgende onderdelen: 1. Omslag 2. Titelblad 3. Samenvatting (korte weergave van inleiding en conclusie) 4. Inhoudsopgave 5. Inleiding 6. Middenstuk 7. Conclusie 8. Bijlagen 9. Bronvermelding
Formuleren en stijl 3.1 – de juiste toon Welke toon je voor je tekst kiest, hangt af van het doel van je tekst en voor welk publiek je de tekst schrijft. De volgende vragen zijn hierbij belangrijk: ‘Wat is mijn belangrijkste tekstdoel?’ ‘Wie gaan mijn tekst lezen? Wat is mijn publiek?’ ‘Wat weet mijn publiek al en wat niet?’ ‘Wat vindt mijn publiek interessant?’
Huiswerk Schrijven 2.7 en 2.8 (vanaf bladzijde 117) en Formuleren en stijl 3.1 (vanaf bladzijde 244)