Hoofdstuk 4 Taalverzorging

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Het tweede werkstuk.
Advertisements

Mijn gegevens op het web!?
Van Experience naar Challenge Economy © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
Thema 1 Het landje is van ons.
Management en Organisatie © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
Management en Organisatie © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
Salesmanagement © Noordhoff Uitgevers. Salesmanagement © Noordhoff Uitgevers.
Management en Organisatie © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
Economie vastgoed © 2011 | Noordhoff Uitgevers bv.
Zinsdelen zijn net puzzelstukken!
39 Verhoudingen vergelijken – Voorbeelden (1)
CanDo Coaching.
WERKWOORDSPELLING Hoe doe je dat ?.
Opvoeden in het onderwijs © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
Succesvolle bedrijven © 2011 | Noordhoff Uitgevers bv.
Wat gaan we doen vandaag?
Hoofdstuk 4 Grammatica woordsoorten
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 1 Grammatica zinsdelen
Sales Management © 2014 | Noordhoff Uitgevers bv.
Sales Management © 2014 | Noordhoff Uitgevers bv.
Marketing vastgoed © 2012 | Noordhoff Uitgevers bv.
Sales Management © 2014 | Noordhoff Uitgevers bv.
Dat had je gedacht. Dat had je gedacht! Soms lopen dingen anders dan je verwacht. Zo’n verrassing kan leuk uitpakken.
Als/dan.
Coach Academy Module Persoonlijk 1 Ciska, Bart en Johan.
Hoe maak je een werkstuk? Begin op tijd!!. Kies een leuk onderwerp  Denk aan een hobby, sport, beroep, stad of onderwerp uit een van de lesboeken van.
Lectio Latina diem ante IV id. feb. Gradūs comparationis De trappen van vergelijking -stellende trap -vergrotende trap (comparatief) -overtreffende trap.
Sales Management © 2014 | Noordhoff Uitgevers bv.
Volgende dia Taalgebruik ( schelden) (respect). volgende dia zoek de betekenis van “schelden” schelden = ……..
Praktijkgericht financieel management © 2009 | Noordhoff Uitgevers bv.
SCHRIJVEN 1.5 DE UITEENZETTING LASTIGE WOORDPAREN.
Op je gezondheid.
Wil jij ook (beter) leren voetballen?
Studieloopbaanbegeleiding
Moederdag elfje.
Hoofdstuk 1 Grammatica woordsoorten
6.4 Gemiddelde, mediaan en modus Centrummaten
Trappen van vergelijking Dan mij?…als ik?
Toekomende tijd: met “going to”
“Maar het huis blijft staan, want het is stevig gebouwd.”
7.4 Kwadratische vergelijkingen Het rechterlid nul maken
Aantrekkelijk formuleren
Laatste letter: -t of -d
Verwijswoorden.
Soorten zinnen en verbindingswoorden
3.5 Vergelijkingen oplossen Vergelijkingen met haakjes
Thema 4: Zo bereik je meer
Stijlfouten.
Een instructie schrijven
Thema Zintuigen.
Schrijven 4.3 Formuleren en stijl 1.1
Hoofdstuk 4 Schrijven en formuleren
Hoofdstuk 3 Grammatica woordsoorten
Bijvoeglijk naamwoord
Ieder is anders. Woordenschat 2..
‘ANWB-fietsverlichtingsactie… …bij jou op school’
Hoofdstuk 5 Taalverzorging
Werkwoordspelling: zinnen met één persoonsvorm
Hoofdstuk 3 Taalverzorging
Hoofdstuk 1 Taalverzorging
Werkwoordspelling: lastige werkwoorden
Hoofdstuk 4 Taalverzorging
Hoofdstuk 5 Taalverzorging
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Werkwoordspelling: een werkwoord als bijvoeglijk naamwoord
Hoofdstuk 2 Taalverzorging
Hoofdstuk 3 Taalverzorging
Kies je personages en sleep ze op de prent.
Transcript van de presentatie:

Hoofdstuk 4 Taalverzorging Formuleren: trappen van vergelijking en als/dan © Noordhoff Uitgevers bv 2015 4 gt 2F

De trappen van vergelijking Er zijn drie trappen van vergelijking: de stellende trap, de vergrotende trap en de overtreffende trap. De stellende trap schrijf je zo simpel mogelijk. Voetballen vind ik leuk. Mijn broertje is dapper.

De trappen van vergelijking De vergrotende trap maak je door -er of -der achter het woord te zetten. Basketballen vind ik leuker. Mijn moeder is dapperder. De overtreffende trap maak je door het voor het woord en -st achter het woord te zetten. Volleyballen vind ik het leukst. Ik ben het dapperst.

Als of dan? Je gebruikt als bij een stellende trap. Ik vind voetbal net zo leuk als basketbal. Mijn broertje is even dapper als ik. Je gebruikt dan bij een overtreffende trap. Ik vind volleybal leuker dan voetbal. Ik ben dapperder dan mijn moeder.

Oefenen Kies de juiste woorden. Deze trui vind ik mooi/mooier als/dan die. Boontjes vind ik net zo lekker/lekkerder als/dan doperwten. Onze televisie is even groot/groter als/dan jullie televisie. Mijn scooter rijdt snel/sneller als/dan die van jou.

Ik of mij? Hij is groter dan ik/mij. Kies je ik of mij? Hij is groter dan ik/mij ben. Als je de zin (in gedachten) aanvult, hoor je of je ik of mij in moet vullen. dus ook

Oefenen Vul de zin aan en bepaal welk woord je in moet vullen. Esther kan veel beter tennissen dan jij/jou. Esther kan veel beter tennissen dan jij (kan). Ik denk dat ik net zo snel ren als hij/hem. Ik denk dat ik net zo snel ren als hij (rent). Mijn hamster heeft jou vaker gebeten dan ik/mij. Mijn hamster heeft jou vaker gebeten dan (hij) mij (gebeten heeft).

Wat heb je nu geleerd? Je kent de trappen van vergelijking. Je weet hoe je de trappen van vergelijking schrijft. Je weet wanneer je als of dan moet gebruiken. Je weet welk woord er na als of dan moet komen.