Who/which voornaamwoorden Grammatica 4.1 & 4.2 Who/which voornaamwoorden
Who & Which Vertalen naar die & dat Met who verwijs je naar mensen Met which verwijs je naar dieren & dingen
Who & Which The guy, who has red hair, … The girl, who drinks from a straw, … The woman, who wears pink lipstick, … The milkshake, from which they drink, …
Who & Which The man, who is playing the drums, … The dog, which is long haired, … The girl, who is playing the tambourine, … The guitar, which is held by a man, …
Voornaamwoorden I (ik) Me (mij) My (mijn) Mine (de mijne) Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp in de zin Als meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp Bezittelijk voornaamwoord bijvoeglijk gebruikt Bezittelijk voornaamwoord zelfstandig gebruikt Wederkerend voornaamwoord I (ik) Me (mij) My (mijn) Mine (de mijne) Myself (mezelf) You (jij) Your (jouw) Yours (de jouwe) Yourself (jezelf) She (zij) Her (haar) Hers (de hare) Herself (zichzelf) He (hij) Him (hem) His (zijn) His (de zijne) Himself (zichzelf) It (het) Its (zijn) - Itself (zelf) We (wij) Us (ons) Our (ons) Ours (de onze) Ourselves (onszelf) You (u) You (jullie) Your (uw) Yours (de uwe) Yourselves (uzelf/julliezelf) They (zij) Them (hen) Their (hun) Theirs (de hunne) Themselves (zichzelf)
Persoonlijk voornaamwoord als onderwerp, meewerkend vw of lijdend voorwerp I (Onderwerp) can see you (lijdend voorwerp), can you see me? She can touch them, can they touch her? He loves us, do we love him?
Bezittelijk voornaamwoord Is that their (bijvoeglijk) house? No, it is ours. (zelfstandig) Is that her puppy? No, it is his. Is that my daughter? Yes, she is yours.
Wederkerend voornaamwoord Careful children, don’t hurt yourselves. I often find myself thinking of you. He doesn’t look after himself.
Now you will get this joke!