Thema 2 Week 2
de golf: Water van de zee dat op en neer gaat
de branding: De plek vlak bij de kust waar golven op elkaar botsen
de stroming: Het bewegen van water
de eb: De zee stroomt weg van de kust. Het strand is dan breed.
de vloed: De zee stroomt naar de kust toe. Het strand is dan smal.
het getijde: De afwisseling tussen eb en vloed de eb de vloed
de schol: Een platte vis met een ronde vorm die in zee leeft.
de tong: Een platte vis met bruine vlekjes die in zee leeft.
de baars: Een vis die in zee of in rivieren en meren leeft.
opkomen van de zon: De zon komt omhoog.
ondergaan van de zon: De zon zakt weg.
fris: Een beetje koud.