Ecologie' 17 .

Slides:



Advertisements
Verwante presentaties
Werking van ecosystemen
Advertisements

Ecologie VWO 5.
Ecosystemen Hoofdstuk 3.
B3 Glucose als grondstof
In een loofbos is er een grote biodiversiteit
Voedselrelaties ecologie.
Kringloop producent-consument-reducent………
Producenten doen aan fotosynthese
Thema 3: Ecologie.
13.3 t/m 13.5 Voedselketens / Voedselpiramides / Biomassa / BPP /NPP / Eutrofiëring.
Thema 12.2 en 12.3 Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
We beginnen met een standaard voedselketen….
Thema 12.2 en 12.3 Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
Voedselketen De Hoofdrolspelers:
Ecologie Basisstof 6: Successie Basisstof 7: Aanpassingen bij dieren Basisstof 8: Aanpassingen bij Planten.
De kringloop van voedingsstoffen in de natuur
Basisstof 1: Invloeden uit het milieu Basisstof 2: Voedselrelaties
Voedselrelaties.
Basisstof 9: Autotroof en Heterotroof
Basisstof 3: Kringlopen Basisstof 4: Piramides Basisstof 5: Populaties
Voedselketen Consument 1e orde Consument 2e orde Consument 3e orde
413 – ECOLOGIE.
Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
13 Eten of gegeten worden!.
Module Ecologie PP5 Ecosystemen..
VWO 5 Boek: biologie voor jou Deel: VWO B2 deel 2
Hoofdstuk 2 Paragraaf 2.
Hoofdstuk 11: Ecostromen
Ecologie.
4 basis en kader, hele hoofdstuk
ECOLOGIE.
Hoofdstuk 2 Paragraaf 3.
7 Ecologie ©JasperOut.nl.
Stofwisseling Thema 1.
Ecologie Thema1.
ECOLOGIE.
Ecologie Voedselketens en kringlopen. Relaties organismen 1.Competitie o Voedsel, ruimte of partners 2.Predatie o Opeten ander organisme Voedselketen!
Ecologie De wetenschap die bestudeert waarom bepaalde planten en dieren ergens in een bepaalde leefomgeving (milieu) voorkomen en wat de relaties zijn.
Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
Voedselketen Consument 1e orde Consument 2e orde Consument 3e orde
Samen eten Nectar 2.4 Blz 47 tb.
Trailer 'dansen op de vulkaan'
Voeding Bij zaadplanten.
Wie eet en wie wordt gegeten?
We beginnen met een standaard voedselketen….
Koolstofkringloop CO2 → ↑ ↓ ←.
Ecologie Hoofdstuk 6.
Ecologie Hoofdstuk 6.
VWO 5 Boek: biologie voor jou Deel: VWO B2 deel 2
Thema 3 ecologie.
Ecologie Hoofdstuk 6.
Ecologie Hoofdstuk 6.
413 – ECOLOGIE.
Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
Ecologie.
Voorbereiding op de biologie toets
Voedselketen Consument 1e orde Consument 2e orde Consument 3e orde
Concurrentie Biotisch Predator Voedsel Abiotisch.
Voedselketen Consument 1e orde Consument 2e orde Consument 3e orde
Transcript van de presentatie:

Ecologie' 17 

Ecologie '17 Basisstof 1: Eten en gegeten worden. '17  Basisstof 1: Eten en gegeten worden. Basisstof 2: Piramiden. Basisstof 3: Kringlopen. Basisstof 4: Populaties. Basisstof 5: Aanpassingen bij dieren. Basisstof 6: Aanpassingen bij planten.

Een voedselketen is een reeks van eten en gegeten worden Elke voedselketen begint met een plant! De pijlen gaan verplicht in de richting van het dier dat het eet.

Voedselweb

Producenten: (planten) Zij produceren door fotosynthese de energierijke organische stoffen uit anorganische stoffen Consumenten: (planteneters, vleeseters, alleseters, afvaleters) Zij maken geen energierijke organische stoffen, maar consumeren. Consumenten van de eerste orde…. Consumenten van de tweede orde …. Consumenten van de derde orde…… Reducenten: (schimmels en bacteriën) Zij zetten de resten van dode dieren en planten weer om in anorganische stoffen. Hierdoor komen de mineralen weer vrij voor de producenten.

Heterotrofe organismen. Autotrofe organismen. Dat zijn de planten: alleen zij zijn in staat hun eigen voedsel te maken. Zij nemen geen organische stoffen op uit hun omgeving. Planten kunnen uit anorganische stof zoals water en koolstofdioxide hun eigen organisch stoffen maken. Heterotrofe organismen. Dit zijn alle andere organismen (dieren, schimmels en bacteriën) Deze organismen moeten organische stof bijv. glucose opnemen

Anorganische stoffen: Stoffen die vanaf het ontstaan van de aarde aanwezig zijn. Deze stoffen zijn niet brandbaar, want ze bevatten geen energie. Voorbeelden: Water, stikstof, koolstofdioxide, ijzer, zuurstof enz. Organische stoffen: Zij worden opgebouwd in een organisme. (dit noemt men assimilatie) Deze stoffen zijn brandbaar en bevatten dus energie. Voorbeelden: glucose, koolhydraten, eiwitten, vetten, enz

Voedselpiramide

Voedselpiramide Er verdwijnt biomassa in elke schakel door: Verbranding Ontlasting Sterfte zonder dat ze worden gegeten door een volgend schakel Een koe moet 1000 kg gras eten om 1 kg koeienvlees te maken.

1 merel van 20 gram 100 rupsen van 1 gram 1 vlierstruik van 2000 gram

De zon levert de energie. Deze energie wordt vastgelegd door planten. Elke schakel in de voedselketen verbruikt een deel van de vastgelegde energie. Dus neemt de biomassa is een voedselketen naar boven toe af..

In bepaalde gebieden op de wereld is honger. Om één kilo vlees te maken is ongeveer 100 kilo graan nodig. Er kunnen meer mensen gevoed worden met 100 kilo graan dan met 1 kilo vlees. Het is dus verstandiger dat de mensen zelf 100 kilo graan opeten en veel minder vlees eten. Eerlijk delen.

Een plant maakt via de fotosynthese glucose. Om eiwitten te maken koppelt hij stikstof (N) aan glucose N glucose eiwit

Ecologie bestudeert de relaties tussen organismen onderling en hun abiotische milieufactoren Biotische factoren Abiotische factoren Soortgenoten Temperatuur Vijanden Lichthoeveelheid ziekteverwekkers bodemgesteldheid

Individu Populatie Levensgemeenschap ecosysteem

Biotoop: alle abiotische factoren in een gebied. Enkele begrippen: Biotoop: alle abiotische factoren in een gebied. Levensgemeenschap: alle populaties in een gebied. Ecosysteem: gebied waarin de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. Woestijn – berggebied – oceaan – meer – weiland – sloot enz.

Biologisch evenwicht: toestand waarin de grootte van elke populatie in een ecosysteem schommelt rond een bepaalde waarde

Minimum: bij deze waarde kan het organisme nog net in leen blijven Optimum: de groei- en voortplantingskansen zijn het grootst. Maximum: bij deze waarde kan het organisme nog net in leen blijven

Aan poten en snavel kun je zien waar de vogel leeft en wat hij eet. Zwempoot, looppoot, waadpoot, grijpklauw

Aan de snavel kun je zien wat hij eet Zaden, insecten, grotere prooidieren, schelpdieren en wormen, algen en waterdiertjes. kegelsnavel pincetsnavel priemsnavel haaksnavel zeefsnavel

Zoolgangers lopen op de hele zool. Zo zakken niet weg in drassige bodem. (apen, beren) Teengangers lopen op de hele tenen. (hond, kat) Hoefgangers lopen op de toppen van de tenen. Zij kunnen alleen goed lopen op harde bodem. (berggeit, paard, hert)

Voorbeelden van aanpassingen van planten Aanpassingen aan een vochtig milieu Aanpassingen aan een droog milieu Geen huidmondjes Huidmondjes bovenzijde blad

Aanpassing tegen uitdroging.

Aanpassing tegen uitdroging. Verzonken huidmondjes Dikke waslaag Behaarde bladeren Deze aanpassingen gaan te sterke verdamping tegen.

Aanpassing aan de hoeveelheid licht. (zonneplanten en schaduwplanten)

Monster Tijdstip Zuurstof kPa 1 03.30 10 2 07.15 12 3 10.40 ? 4 13.10 34 5 17.00 38 6 20.30 29 7 23.20 18

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24